Читать онлайн книгу "Agent Nul"

Agent Nul
Jack Mars


“Je gaat gewoon niet naar bed tot je klaar bent met AGENT NUL. De auteur heeft een stel geweldige personages gecreëerd, die helemaal uitgewerkt zijn en waar je met plezier over leest. De beschrijving van de actiescenes vervoeren ons naar een realiteit die veel weg heeft van het zitten in een bioscoop met surround-sound en 3D (het zou een fantastische Hollywoodfilm opleveren). Ik kan haast niet wachten op het vervolg.”--Roberto Mattos, Books and Movie ReviewsIn dit langverwachte debuut van een grootse spionage thrillerserie door #1 bestsellerauteur Jack Mars, worden de lezers meegenomen op een actiethriller door Europa. CIA-agent Kent Steele, die gesneuveld werd geacht, wordt achtervolgd door terroristen, door de CIA, en door zijn eigen identiteit terwijl hij het geheim moet ontrafelen van wie er achter hem aan zit, van het doelwit van de terroristen – en van de mooie vrouw die hij in zijn hoofd blijft zien. Kent Steele, 38 jaar oud, is een briljante hoogleraar Europese Geschiedenis aan Columbia University. Met zijn twee tienerdochters leidt hij een rustig leven in een buitenwijk van New York. Dat verandert allemaal wanneer er op een late avond op zijn deur wordt geklopt, en hij ontvoerd wordt door drie terroristen – en naar de andere kant van de oceaan wordt gevlogen om in een kelder in Parijs ondervraagd te worden.Ze zijn ervan overtuigd dat Kent de gevaarlijkste spion is die ooit voor de CIA heeft gewerkt. Hij is ervan overtuigd dat ze de verkeerde te pakken hebben.Hebben ze dat?Met een samenzwering om hem heen, tegenstanders die net zo slim zijn als hij, en een sluipmoordenaar op zijn hielen, leidt het wilde spel van kat en muis Kent naar een gevaarlijke weg – de weg die misschien terugleidt naar Langley – en de schokkende ontdekking van zijn eigen identiteit.AGENT NUL is een spionagethriller die je tot diep in de nacht blijft lezen. “Een van de beste thrillers die ik dit jaar heb gelezen.”--Books and Movie Reviews (over Alles op alles)Ook verkrijgbaar is Jack Mars’ #1 bestsellende LUKE STONE THRILLERserie (7 boeken), die begint met Alles op alles (Boek #1), a gratis download met meer dan 800 vijfsterrenreviews!







A G E N T N U L



(EEN AGENT NUL SPIONAGETHRILLER—BOEK 1)



J A C K M A R S


Jack Mars

Jack Mars is de USA Today bestseller-auteur van de LUKE STONE thrillerserie van zeven boeken. Hij is ook de auteur van de nieuwe HOE LUKE STONE BEGON prequelserie, die drie boeken beslaat (en daar komen nog meer bij); en van de AGENT NUL spionagethrillerserie, die uit zes boeken bestaat (en daar komen nog meer bij).



Jack zou het heel leuk vinden om van u te horen, dus bezoek gerust www.jackmarsauthor.com (http://www.jackmarsauthor.com) om u op de e-mail lijst te registreren, een gratis boek te ontvangen, gratis cadeautjes te ontvangen, verbinding te maken op Facebook en Twitter, en in contact te blijven!



Copyright © 2019 by Jack Mars. All rights reserved. Except as permitted under the U.S. Copyright Act of 1976, no part of this publication may be reproduced, distributed or transmitted in any form or by any means, or stored in a database or retrieval system, without the prior permission of the author. This ebook is licensed for your personal enjoyment only. This ebook may not be re-sold or given away to other people. If you would like to share this book with another person, please purchase an additional copy for each recipient. If you’re reading this book and did not purchase it, or it was not purchased for your use only, then please return it and purchase your own copy. Thank you for respecting the hard work of this author. This is a work of fiction. Names, characters, businesses, organizations, places, events, and incidents either are the product of the author’s imagination or are used fictionally. Any resemblance to actual persons, living or dead, is entirely coincidental.

Jacket image Copyright GlebSStock, used under license from Shutterstock.com.


GESCHREVEN DOOR JACK MARS



EEN AGENT NUL SPIONAGE THRILLERSERIES

AGENT NUL (Boek #1)

DOELWIT NUL (Boek #2)



LUKE STONE THRILLER REEKS

ALLES OP ALLES (Boek #1)

AMBTSEED (Boek #2)

SITUATIE KAMER (Boek #3)


INHOUDSOPGAVE

HOOFDSTUK EEN (#uc8939ff6-bc12-545a-a7ac-8abc9f5d7d39)

HOOFDSTUK TWEE (#ub6d0fd8d-157f-570e-886e-3d41a23acbbd)

HOOFDSTUK DRIE (#ud0db6722-465b-568c-a6f1-4b3aed8985d0)

HOOFDSTUK VIER (#u2e001341-1f57-5838-907e-34685674787a)

HOOFDSTUK VIJF (#u62138b44-e16d-51b1-9519-8809baef4ccb)

HOOFDSTUK ZES (#uf827aa7c-9e79-5215-b13c-89f2329d11b8)

HOOFDSTUK ZEVEN (#u1a03d883-3f78-501d-959f-585f2d73449e)

HOOFDSTUK ACHT (#u2cca8304-9b1b-5335-8bcd-3de0ec739a90)

HOOFDSTUK NEGEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ELF (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWAALF (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DERTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VEERTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIJFTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZESTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZEVENTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ACHTTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK NEGENTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK EENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWEEENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DRIEENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIERENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIJFENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZESENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZEVENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ACHTENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK NEGENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK EENENDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DRIEENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DRIEENDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIERENDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIJFENDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZESENDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZEVENENDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ACHTENDERTIG (#litres_trial_promo)

EPILOOG (#litres_trial_promo)


“Het leven van de doden is geplaatst in de herinnering van de levenden.”

—Marcus Tullius Cicero




HOOFDSTUK EEN


Het eerste college van de dag was altijd het zwaarst. Studenten schuifelden de hoorzaal van Columbia University in als doelloze zombies met lege blikken, de zintuigen murw van de hele nacht doorstuderen of een kater of een combinatie van de twee. Ze droegen joggingbroeken en ongewassen T-shirts en klemden bekers van piepschuim met koffie verkeerd met sojamelk of ambachtelijke blonde koffie of wat het ook was dat de jeugd dezer dagen dronk.

Professor Reid Lawson was weliswaar aangesteld om te doceren, maar hij erkende dat men ’s ochtends een oppepper nodig had – een mentale stimulus ter aanvulling van de cafeïne. Lawson gaf hen even de gelegenheid om hun stoelen te vinden en het zich gemakkelijk te maken terwijl hij zijn jasje van tweed afdeed en het over zijn stoel hing.

“Goeiemorgen,” zei hij luid. Deze mededeling kwam als een schok voor verscheidene studenten, die plotseling opkeken alsof ze zich niet hadden gerealiseerd dat ze een klaslokaal binnen waren gewandeld. “Vandaag gaan we het hebben over piraten.”

Dat trok de aandacht. Ogen keken vooruit, knipperden het drijfzand van slaapgebrek weg en probeerden vast te stellen of hij nu echt “piraten” had gezegd of niet.

“Van het Caribisch gebied?” grapte een tweedejaars op de eerste rij.

“Van het Middellandse Zee gebied, eerlijk gezegd,” verbeterde Lawson hem. Hij begon langzaam heen en weer te lopen met zijn handen op zijn rug. “Wie van jullie heeft Professor Truitts college over rijken uit de oudheid gevolgd?” Ongeveer een derde van de zaal stak zijn hand op. “Mooi. Dan weet je dat het Ottomaanse Rijk zo’n, nou, zeshonderd jaar lang een globale grootmacht was. Wat je misschien niet weet is dat de Ottomaanse corsairs, of in de volksmond, de Barbarijse piraten, gedurende een groot deel van die tijd de zeeën onveilig maakten, van de kust voor Portugal, tot de Straat van Gibraltar, en een groot deel van de Middellandse Zee. Wat denken jullie dat ze wilden hebben? Iemand? Ik weet zeker dat jullie daar ergens nog in leven zijn.”

“Geld?” vroeg een meisje op de derde rij.

“Een schat,” zei de tweedejaars op de eerste rij.

“Rum!” riep een jongen achter in de zaal. De zaal beloonde hem met gegrinnik. Ook Reid moest lachen. Zat er toch nog wat leven in deze groep.

“Allemaal goede gokjes,” zei hij. “Maar het antwoord is �al het bovenstaande.’ The Barbarijse piraten hadden het voornamelijk op Europese handelsschepen gemunt, en ze stalen alles – en dan bedoel ik ook echt alles. Schoenen, riemen, hoeden, goederen, het schip zelf…en de bemanning. Er wordt vanuit gegaan dat in twee eeuwen, tussen 1580 en 1780, de Barbarijse piraten meer dan twee miljoen mensen gevangen namen en tot slavernij dwongen. Ze brachten alles terug naar hun Noord-Afrikaanse koninkrijk. En dat ging dus eeuwenlang door. En wat denken jullie dat de Europese landen daar tegenoverstelden?”

“Ze verklaarden ze de oorlog!” riep de student achterin.

Een schuchter meisje met een bril met zwaar montuur stak haar hand een stukje omhoog en vroeg, “Sloten ze een verdrag?”

“In zekere zin,” antwoordde Lawson. “De Europese grootmachten stemden ermee accijnzen te betalen aan de Barbarijse landen, in de vorm van gigantische sommen geld en goederen. En dan heb ik het over Portugal, Spanje, Frankrijk, Duitsland, Engeland, Zweden, Nederland…allemaal betaalden ze de piraten om hun schepen met rust te laten. De rijken werden rijker, en de piraten trokken zich terug – grotendeels. Maar toen, ergens tussen het einde van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw, viel er iets voor. Er gebeurde iets dat uiteindelijk leidde tot het einde van de Barbarijse piraten. Wil iemand een gokje wagen?”

Iedereen zweeg. Rechts van hem zag Lawson een jongen op zijn telefoontje scrollen.

“Meneer Lowell,” zei hij. De jongen sprong haast in de houding. “Kunt u het raden?”

“Eh…Amerika gebeurde?”

Lawson glimlachte. “Is dat een vraag of een antwoord? Wees zelfverzekerd wanneer je antwoordt, dan kunnen wij tenminste denken dat je weet waar je het over hebt.”

“Amerika gebeurde,” zei hij weer, ditmaal met meer nadruk.

“Juist! Amerika gebeurde. Maar, zoals je weet, waren we toen nog maar een ontluikende natie. Amerika was nog jonger dan de meeste van jullie. We moesten handelsroutes met Europa creëren om onze economie op te vijzelen, maar de Barbarijse piraten stalen onze schepen. Toen we zeiden, �Waar zijn wij helemaal mee bezig, heren?’ eisten ze accijnzen. We hadden amper een nationale schatkist, laat staan dat er iets in zat. Ons spaarpotje was leeg. Dus wat moesten we dan? Wat konden we doen?”

“We verklaarden ze de oorlog!” kwam een bekende schreeuw van achterin de zaal.

“Precies! We konden niet anders dan hen de oorlog te verklaren. Nu streed Zweden al een jaar lang tegen de piraten, en samen, tussen 1801 en 1805, namen we de haven van Tripoli in en veroverden we de stad Derne. Daarmee beëindigden we in feite het geschil.” Lawson leunde tegen de rand van zijn bureau en vouwde zijn handen. “Natuurlijk ga ik hier voorbij aan een hoop details, maar dit is een college Europese geschiedenis, niet Amerikaanse geschiedenis. Als je in de gelegenheid bent moet je eens iets lezen over Luitenant Stephen Decatur van de USS Philadelphia. Maar ik dwaal af. Waarom hebben we het over piraten?”

“Omdat piraten gaaf zijn?” zei Lowell, die inmiddels zijn mobieltje weggestopt had.

Lawson grinnikte. “Daar kan ik het niet mee oneens zijn. Maar nee, dat is het punt niet. We hebben het over piraten omdat de Eerste Barbarijse Oorlog iets vertegenwoordigt dat je zelden in de geschiedenis tegenkomt.” Hij ging rechtop staan, liet zijn ogen over de zaal dwalen en oogcontact maken met verscheidene studenten. Eindelijk kon Lawson wat licht in hun ogen zien, een aanwijzing dat de meeste studenten deze ochtend niet dood waren, ook al waren ze misschien niet erg aandachtig. “Letterlijk eeuwenlang wilde geen van de Europese machten zich verzetten tegen de Barbarijse naties. Het was gemakkelijker om gewoon maar te betalen. Het vereiste Amerika – toen een lachertje in de ontwikkelde wereld –om iets te veranderen. Het vereiste een wanhoopsdaad van een landje dat van lachwekkende, hopeloze kansloosheid tegenover een overmacht om een verschuiving teweeg te brengen in de machtsdynamiek van de waardevolste handelsroute ter wereld. En daar ligt de moraal van het verhaal.”

“Sol niet met Amerika?” stelde iemand voor.

Lawson glimlachte. “Ja, zoiets.” Hij stak een vinger in de lucht om zijn standpunt te onderstrepen. “Maar een belangrijker punt is dat als je kijkt naar de geschiedenis, dat wanhoop en een totaal gebrek aan bruikbare keuzes een paar van de grootste overwinningen ooit kunnen bewerkstelligen. De geschiedenis leert ons keer op keer dat geen regime te groot is om te vallen, geen land te klein of te zwak om een echt verschil te maken.” Hij knipoogde. “Denk daar maar aan, de volgende keer dat je je klein en onbetekenend voelt.”

Aan het einde van het college was er een duidelijk verschil tussen de studenten die zichzelf uitgeblust naar binnen hadden gesleept, en de lachende, babbelende groep die de hoorzaal verliet. Een meisje met roze haar stopte op weg naar buiten even bij zijn bureau. Ze glimlachte en merkte op, “Prima college, Professor. Hoe heette de Amerikaanse luitenant ook alweer waar u het over had?”

“O, dat was Stephen Decatur.”

“Bedankt.” Ze schreef het op en haastte zich de hoorzaal uit.

“Professor?”

Lawson keek op. Het was de tweedejaars van de eerste rij. “Ja, meneer Garner? Wat kan ik voor u doen?”

“Vroeg me af of ik u om een gunst kan vragen. Ik wil me aanmelden voor een stageplek bij het Natuurhistorisch Museum, enne, ik zou een aanbevelingsbrief kunnen gebruiken.”

“Ja hoor, kan geregeld. Maar is jouw hoofdrichting niet antropologie?”

“Dat klopt. Maarre, ik dacht dat een brief van u misschien wat meer indruk zou maken, snapt u? En, eh…” De jongen keek naar zijn schoenen. “Dit zijn mijn lievelingscolleges.”

“Je lievelingscolleges tot nu toe.” Lawson glimlachte. “Ik doe het met plezier. Je krijgt morgen iets van me – o, wacht even, ik heb vanavond een belangrijke afspraak die ik niet kan missen. Wat dacht je van vrijdag?”

“Geen haast. Vrijdag is prima. Bedankt Professor. Doei!” Garner haastte zich de hal uit en liet Lawson alleen achter.

Hij keek rond in de lege hoorzaal. Dit was zijn favoriete moment van de dag, tussen de colleges – de huidige voldoening van de vorige vermengd met het vooruitzicht van de volgende.

Een belletje rinkelde op zijn telefoon. Het was een sms’je van Maya. Vandaag om 5:30 thuis?

Ja, antwoordde hij. Zou het voor geen goud missen. De “belangrijke afspraak” vanavond was spelletjesavond ten huize Lawson. Hij koesterde zijn quality time met zijn twee meiden.

Mooi, sms’te zijn dochter terug. Ik heb nieuws.

Welk nieuws?

Later was haar antwoord. Hij fronste bij het vage bericht. Ineens zou de dag heel lang gaan lijken.



*



Lawson pakte zijn koerierstas op, deed zijn donzige winterjas aan, en haastte zich naar de parkeerplaats toen zijn werkdag ten einde kwam. Februari in New York was gewoonlijk bitter koud, en recentelijk was het nog erger geworden. Het kleinste zuchtje wind sneed door je heen.

Hij startte de auto en liet het een paar minuten opwarmen. Hij vouwde zijn handen over zijn mond en blies warme adem op zijn bevroren vingers. Dit was zijn tweede winter in New York, en het leek er niet op dat hij aan het koudere klimaat begon te wennen. In Virginia had hij 4 graden in februari ijskoud geacht. In ieder geval sneeuwt het niet, dacht hij. De zon achter de wolken.

De reis van de campus van Columbia naar huis was maar 11 kilometer, maar er was op dit moment van de dag veel verkeer en mede-forensen waren over het algemeen irritant. Reid verzachtte het met audioboeken, hem recentelijk aangeraden door zijn oudste dochter. Zijn huidig luistermateriaal was De Naam van de Roos van Umberto Eco, maar vandaag hoorde hij de woorden nauwelijks. Hij dacht aan Maya’s geheimzinnig bericht.

Het huis van de Lawsons was een bungalow van bruin baksteen met twee verdiepingen. Het lag in Riverdale, aan het noordelijke uiteinde van de Bronx. Hij hield van de landelijke, voorstedelijke buurt – de korte afstand tot de stad en de universiteit, de kronkelwegen die meer naar het zuiden plaats maakten voor brede boulevards. De meiden waren er ook dol op, en als Maya toegelaten werd tot Columbia, of zelfs haar veilige keus van NYU, zou ze niet uit huis hoeven te gaan.

Reid wist direct dat iets anders was toen hij het huis betrad. Hij kon het ruiken in de lucht, en hij hoorde gedempte stemmen uit de keuken aan het einde van de gang komen. Hij zette zijn tas neer en glipte stilletjes uit zijn jasje. Toen sloop hij op zijn tenen naar de hal.

“Wat is hier in ’s hemelsnaam aan de gang?” vroeg hij bij wijze van begroeting.

“Hoi papa!” Sara, zijn dochter van veertien, sprong op en neer op de bal van haar voeten terwijl ze toekeek hoe Maya, haar oudere zus, een verdacht ritueel uitvoerde boven een Pyrex bakplaat. “We zijn het avondeten aan het bereiden!”

“Ik ben het avondeten aan het bereiden,” zei Maya binnensmonds zonder op te kijken. “Zij is een toeschouwer.”

Reid knipperde verrast met zijn ogen. “Oké. Ik heb vragen.” Hij keek over Maya’s schouder terwijl ze een paarsachtige glazuur over een ordelijk rijtje varkenskoteletjes spreidde. “Om te beginnen…huh?”

Maya keek nog altijd niet op. “Kijk me niet zo aan,” zei ze. “Als ze van huishoudkunde een verplicht vak willen maken, dan ga ik het op een of andere manier benutten.” Eindelijk keek ze naar hem op en gaf hem een dun lachje. “En wen er maar niet aan.”

Reid hief zijn handen verdedigend op. “Zeker weten van niet.”

Maya was zestien, en gevaarlijk slim. Ze had duidelijk de intelligentie van haar moeder geërfd; het volgend schooljaar zou haar laatste zijn omdat ze de achtste klas had overgeslagen. Ze had Reids donker haar, bedachtzame glimlach, en dramatische flair. Sara leek daarentegen uitsluitend op Kate. Nu ze tot tiener was gegroeid deed het Reid soms pijn om naar haar gezicht te kijken, maar hij liet daar nooit iets van merken. Ze had ook Kate’s vurig temperament geërfd. Het grootste deel van de tijd was Sara een schattebout, maar af en toe kwam ze tot ontploffing, met soms vernietigende gevolgen.

Reid keek verbijsterd toe terwijl de meisjes de tafel dekten en het avondeten serveerden. “Dat ziet er fantastisch uit, Maya,” merkte hij op.

“O, wacht even. Nog één ding.” Ze pakte iets uit de ijskast – een bruin flesje. “Je drinkt het liefste Belgisch, toch?”

Reid vernauwde zijn ogen. “Hoe heb je…?”

“Maak je maar niet druk, ik heb tante Linda gevraag om het te kopen.” Ze haalde de dop eraf en schonk het bier in een glas.

“Zo. Nu kunnen we gaan eten.”

Reid was er bijzonder dankbaar voor dat Kate’s zus Linda maar een paar minuten bij hen vandaan woonde. Zonder haar zou het onmogelijk zijn geweest om een leerstoel te verwerven terwijl hij twee meisjes tot tiener opvoedde. Het was een van de voornaamste redenen geweest om naar New York te verhuizen, zodat de meisjes positieve vrouwelijke invloed in de buurt hadden. (Hoewel hij moest toegeven dat hij niet er niet al te wild over was dat Linda bier voor zijn tienerdochter had gekocht, ongeacht voor wie het was.)

“Maya, dit is heerlijk,” zei hij vol lof na de eerste hap.

“Bedankt. Het is chipotleglazuur.”

Hij veegde zijn mond af, deed zijn servet op tafel, en vroeg, “Oké, ik ben wantrouw de zaak. Wat heb je gedaan?”

“Wat? Niets!” drong ze aan.

“Wat heb je kapotgemaakt?”

“Ik heb niets…”

“Ben je van school gestuurd?”

“Pa, doe niet zo…”

Reid greep melodramatisch de tafel vast met beide handen. “O God, vertel me niet dat je zwanger bent. Ik heb niet eens een jachtgeweer.”

Sara giechelde.

“Ben je klaar?” vroeg Maya gepikeerd. “Ik mag best wel eens een keer aardig zij, weet je.” Een minuut lang aten ze in stilte voor ze er achteloos aan toevoegde, “Maar nu je er toch over begint…”

“O jee. Hier komt het.”

Ze schraapte haar keel en zei, “Ik heb een soort afspraakje. Voor Valentijnsdag.”

Reid stikte bijna in zijn varkenskoteletje.

Sara grijnsde. “Ik had je toch gezegd dat hij er idioot over zou doen.”

Hij herstelde zich en hief een hand op. “Wacht, wacht. Ik ben er niet idioot over aan het doen. Ik denk alleen…Ik wist niet dat je, eh…Heb je een vriend?”

“Nee,” zei Maya snel. Toen haalde ze haar schouders op en keek naar haar bord. “Misschien. Ik weet het nog niet. Maar hij is een leuke vent, en hij wil me mee uit eten nemen in de stad…”

“In de stad,” herhaalde Reid.

“Ja pa, in de stad. En ik heb een jurk nodig. Het is een chique tent. Ik heb niet echt iets om te dragen.”

Reid had vaak wanhopig Kate aan zijn zijde gewenst, maar dit was het toppunt. Hij was er altijd vanuit gegaan dat zijn dochters vroeg of laat vriendjes zouden krijgen, maar hij had gehoopt dat het niet zou gebeuren tot ze vijfentwintig waren. In dit soort gevallen viel hij terug op zijn favoriete opvoedafkorting, WZKZ – wat zou Kate zeggen? Als kunstenaar en absolute vrijdenker, zou ze de situatie waarschijnlijk heel anders hebben aangepakt dan hij, en hij probeerde dat indachtig te blijven.

Hij zag er kennelijk bijzonder verontrust uit, want Maya lachte even en plaatste haar hand over de zijne. “Gaat het, papa? Het is maar een afspraakje. Er gebeurt niets. Het is geen monumentale gebeurtenis.”

“Ja,” zei hij langzaam. “Je hebt gelijk. Natuurlijk is het geen monumentale gebeurtenis. We kunnen kijken of tante Linda dit weekend met je naar het winkelcentrum kan gaan, en –”

“Ik wil dat jij met me meegaat.”

“Echt waar?”

Ze haalde haar schouders op. “Ik bedoel, ik wil niets kopen dat jij niet goed vindt.”

Een jurk, uit eten in de stad, en een of andere knul…dit was niet iets waarvan hij gedacht had dat hij er mee om had moeten gaan.

“Oké dan,” zei hij. “Dan gaan we zaterdag. Maar ik heb een voorwaarde – ik mag vanavond het spel kiezen.”

“Hmm,” zei Maya. “Je bent een keiharde onderhandelaar. Laat me even met mijn partner overleggen.” Maya wendde zich tot haar zusje.

Sara knikte. “Prima. Zolang het geen Risk is.”

Reid schamperde. “Je weet niet waar je het over hebt. Risk is geweldig.”

Na het eten ruimde Sara de tafel af terwijl Maya warme chocolademelk maakte. Reid legde een van hun favorieten, Ticket to Ride, klaar. Het was een klassiek spel waarin je treinroutes door Amerika moest bouwen. Terwijl hij de kaartjes en plastic treinwagons klaarzette, vroeg hij zich af hoe wanneer dit allemaal gebeurd was. Wanneer was Maya zo snel groot geworden? De laatste twee jaar, sinds Kate’s overlijden, had hij de rol van beide ouders gespeeld (met wat zeer gewaardeerde hulp van hun tante Linda). Ze hadden hem beiden nog steeds nodig, of tenminste, daar leek het op, maar het zou niet lang duren voor ze op de universiteit zaten, en dan een baan kregen, en dan…

“Papa?” Sara kwam de eetkamer binnen en ging tegenover hem zitten. Alsof ze zijn gedachten las, zei ze, “Vergeet niet dat ik een kunsttentoonstelling heb op school komende woensdagavond. Je komt toch?”

Hij glimlachte. “Vanzelfsprekend lieverd. Dat wil ik niet missen.” Hij klapte in zijn handen. “Zo! Wie gaat er met de grond gelijk worden gemaakt – ik bedoel, wie is er klaar voor een familiespel?”

“Kom maar op, ouwe,” riep Maya vanuit de keuken.

“Ouwe?” zei Reid verontwaardigd. “Ik ben achtendertig!”

“Ik blijf erbij.” Ze lachte terwijl ze de eetkamer binnenkwam. “O, het treinspel.” Haar grijns verwaterde tot een mager glimlachje. “Dit was mama’s lievelingsspel, toch?”

“O…ja.” Reid fronste. “Inderdaad.”

“Ik ben blauw!” meldde Sara. Ze greep naar de stukjes.

“Oranje,” zei Maya. “Pa, welke kleur? Papa, hallo?”

“O.” Reid schrok op uit zijn gedachten. “Sorry. Eh, groen.”

Maya duwde wat stukjes zijn kant op. Reid glimlachte geforceerd, hoewel zijn gedachten zwaar op hem drukten.



*



Twee spelletjes later, beide gewonnen door Maya, gingen de meisjes naar bed en Reid trok zich terug in zijn kantoortje. Het was een klein kamertje op de eerste verdieping, grenzend aan de hal.

Riverdale was geen goedkope buurt, maar Reid vond het belangrijk zich ervan te verzekeren dat zijn meiden in een veilige en gelukkige omgeving verkeerden. Er waren maar twee slaapkamers, dus had hij het kamertje op de eerste verdieping tot zijn kantoor gemaakt. Al zijn boeken en memorabilia waren in vrijwel elke beschikbare centimeter van het kamertje van drie-bij-drie-meter gepropt. Met zijn bureautje en een leren leunstoel erbij, was nog maar een klein stukje van het versleten tapijt te zien.

Hij viel geregeld op die leunstoel in slaap na lange nachten van aantekeningen maken, colleges voorbereiden, en biografieën herlezen. Hij begon er rugklachten van te krijgen. Maar als hij eerlijk was tegen zichzelf moest hij zeggen dat het er niet gemakkelijker op werd om in zijn eigen bed te slapen. De locatie was dan misschien veranderd – hij en de meisjes waren naar New York verhuisd kort na Kate’s overlijden – maar hij had nog steeds het king-size matras en bed dat van hun was geweest, van hem en Kate.

Hij zou gedacht hebben dat de pijn van het verlies van Kate inmiddels wat zou zijn afgenomen, op z’n minst een beetje. Soms was het ook wel minder, eventjes, en dan passeerde hij haar lievelingsrestaurant of flitste een van haar lievelingsfilms op TV voorbij en dan kwam het allemaal met een noodgang terug, vers alsof het gisteren gebeurd was.

Als een van de meisjes dan hetzelfde ervoer, spraken ze er niet over. Sterker nog, ze spraken openlijk over haar, iets waartoe Reid nog steeds niet in staat was.

Op een van zijn boekenplanken stond een foto van haar. Deze was genomen tijdens het huwelijk van een vriend, tien jaar terug. Op de meeste avonden stond het lijstje omgedraaid, anders zou hij er de hele avond naar zitten staren.

Hoe verbijsterend oneerlijk kon de wereld zijn. Het ene moment hadden ze alles – een mooi huis, leuke kinderen, geweldige loopbanen. Ze woonden in McLean in Virginia; hij werkte als adjunct-hoogleraar in de nabije George Washington University. Voor zijn baan moest hij veel reizen naar conferenties en bijeenkomsten en als gastspreker Europese Geschiedenis op universiteiten over het hele land. Kate werkte op de restauratieafdeling van het Smithsonian American Art Museum. Hun meisjes deden het prima. Het leven was perfect.

Maar zoals de beroemde uitspraak van Robert Frost, was niets van goud voor eeuwig. Op een winterse middag viel Kate flauw aan het werk – tenminste, dat was wat haar collega’s dachten toen ze plotseling verslapte en uit haar stoel viel. Ze belden een ambulance, maar het was al te laat. Ze werd bij aankomst in het ziekenhuis dood verklaard. Een embolie, hadden ze gezegd. Een bloedpropje was in haar hersenen terecht gekomen en had een ischemische beroerte veroorzaakt. De artsen gebruikten zoveel als mogelijk vrijwel onbegrijpelijke medisch jargon in hun uitleg, alsof dat op een of andere manier de klap zou verzachten.

Het ergste was nog dat Reid van huis was geweest toen het gebeurde. Hij gaf lezingen over de Middeleeuwen tijdens een congres voor bachelorstudenten in Houston in Texas toen ze hem belden.

Dat was hoe hij erachter gekomen was dat zijn vrouw overleden was. Een telefoontje, net buiten een conferentiezaal. Toen volgde de vlucht naar huis, de pogingen om zijn dochters te troosten temidden van zijn eigen diepe rouw, en uiteindelijk de verhuizing naar New York.

Hij zette zich tegen de stoel af om overeind te komen en draaide de foto om. Hij dacht niet graag aan het hele gebeuren, het einde en de nasleep. Dit was hoe hij haar zich wilde herinneren, op de foto, Kate op haar hoogtepunt. Dat was de herinnering die hij verkoos.

Er was iets anders, iets aan het randje van zijn bewustzijn – een soort vage herinnering die naar het oppervlak probeerde te komen terwijl hij naar de foto zat te staren. Het leek bijna een soort déjà vu, maar niet van het huidige moment. Het was alsof zijn onderbewuste iets naar boven probeerde te duwen.

Een plotseling geklop op de deur bracht hem met een schok terug naar de realiteit. Reid aarzelde, en vroeg zich af wie het zou kunnen zijn. Het was bijna middernacht; de meisjes waren al een paar uur geleden naar bed gegaan. Weer werd er stevig geklopt. Hij was bezorgd dat het de kinderen zou wekken, en haastte zich naar de deur. Hij woonde per slot van rekening in een veilige buurt en had er geen reden toe bang te zijn om zijn voordeur te openen, middernacht of niet.

De ijzige winter was niet waarom hij ter plekke bevroor. Hij staarde verrast naar de drie mannen aan de andere kant van de deur. Ze kwamen duidelijk uit het Midden-Oosten, elk met een donkere huid, een donkere baard, en diepliggende ogen. Ze waren gekleed in dikke zwarte jassen en laarzen. De twee die elk aan een kant van de deuropening stonden waren lang en slungelig; de derde, achter hen, was breed geschouderd en kolossaal, met een gespeelde permanente frons.

“Reid Lawson,” zei de lange man aan de linkerkant. “Ben jij dat?” Zijn accent klonk Iraans, maar het was geen sterk accent. Dat suggereerde dat hij al een behoorlijke tijd in Amerika woonde.

Reids keel werd droog toen hij over hun schouders een grijs busje aan het trottoir geparkeerd zag. De koplampen waren uitgeschakeld. “Eh, sorry,” zei hij tegen hen. “Ik denk dat jullie bij het verkeerde huis zitten.”

De lange man rechts hield een mobiele telefoon omhoog zodat die voor zijn twee kompanen te zien was. De man links, die de vraag had gesteld, knikte eenmaal.

Zonder waarschuwing boog de kolossale man zich voorover, verrassend snel voor zijn omvang. Een vlezige hand greep naar Reids keel. Reid wrong zich per ongeluk weg, net buiten bereik, door achteruit te stommelen en bijna over zijn eigen voeten te struikelen. Hij herstelde zich, zijn vingertoppen raakten de betegelde vloer.

Terwijl hij achteruit bewoog om zijn evenwicht te hervinden, betraden de drie mannen de woning. Hij raakte in paniek, dacht alleen aan de meisjes die boven in hun bed lagen te slapen.

Hij draaide zich om en rende de hal door naar de keuken en om het keukeneiland heen. Hij wierp een blik over zijn schouders – de mannen zaten hem achterna. Mobiele telefoon, dacht hij wanhopig. Het was op zijn bureau in zijn kantoortje, en zijn belagers blokkeerden zijn pad.

Hij moest ze het huis uit leiden, en weg van de meisjes. Rechts was de deur naar de achtertuin. Hij gooide hem open en rende het terras op. Een van de mannen vloekte in een buitenlandse taal – Arabisch, dacht hij – terwijl ze hem achtervolgden. Reid sprong over de balustrade van het terras en kwam terecht in de kleine achtertuin. Een pijnscheut schoot door zijn enkel door de klap van de landing, maar hij negeerde het. Hij rende de hoek om en drukte zich plat tegen de bakstenen gevel van het huis. Wanhopig probeerde hij zijn onregelmatige ademhaling te bedaren.

Het baksteen voelde als ijs en de lichte winterbries sneed door hem heen als een mes. Zijn tenen waren al gevoelloos – hij was het huis uitgerend met alleen zijn sokken aan. Kippenvel begon op zijn ledematen te prikken.

Hij kon de mannen tegen elkaar horen fluisteren, schor en dringend. Hij telde de individuele stemmen – een, twee, en toen drie. Ze waren het huis uit. Mooi; dat betekende dat ze alleen hem wilden, en niet de kinderen.

Hij moest bij een telefoon zien te komen. Hij kon niet naar het huis terug zonder zijn meisjes in gevaar te brengen. Hij kon moeilijk op de deur van een van de buren gaan bonzen. Wacht – er was een geel noodtelefoonkastje op een van de telefoonpalen verderop in de straat. Als hij daar kon komen…

Hij ademde diep in en sprintte over de donkere tuin, gedurfd door een stralenkrans van licht van een van de lantaarnpalen snellend. Zijn enkel bonsde protesterend en de schok van de koude was als messteken in zijn voeten, maar hij dwong zichzelf zo snel te gaan als hij kon.

Reid wierp een blik over zijn schouder. Een van de lange mannen had hem in het oog gekregen. Hij riep iets naar zijn kameraden, maar zette niet de achtervolging in. Vreemd, dacht Reid, maar hij stopte niet om het verder te overpeinzen.

Hij bereikte het gele kastje van de noodtelefoon, rukte het open en ramde zijn duim op de rode knop, die een melding zou versturen naar de plaatselijke 911 centrale. Hij keek weer over zijn schouder. Hij kon geen van hen zien.

“Hallo?” siste hij in de intercom. “Kan iemand me horen?” Waar was het licht? Er hoorde een lichtje te branden wanneer de oproepknop werd ingedrukt. Werkte het wel? “Mijn naam is Reid Lawson, ik word achternagezeten door drie mannen, ik woon in –”

Een sterke hand greep een vuistvol van Reids korte bruine haar en rukte hem achterwaarts. Zijn woorden stokten in zijn keel en ontsnapten als weinig meer dan een hees gepiep.

Voor hij het wist was er een grove stof over zijn gezicht dat hem het zicht ontnam – een zak over zijn hoofd – en tegelijkertijd werden zijn armen op zijn rug gedwongen en in boeien geslagen. Hij probeerde tegen te stribbelen, maar de sterkte handen hadden hem stevig vast en draaiden zijn polsen bijna tot het punt van een botbreuk om.

“Wacht!” wist hij uit te brengen, “Alstublieft…” Iets werd zo hard in zijn buik geramd dat de lucht uit zijn longen vloog. Hij kon niet ademen, laat staan spreken. Kleuren tuimelden duizelend door zijn zicht en hij viel bijna flauw.

Toen werd hij versleept. Zijn sokken schraapten over het trottoir. Ze duwden hem hardhandig in het busje en schoven de deur achter hem dicht. De drie mannen wisselden woorden met veel keelklanken in een vreemde taal uit. De woorden klonken beschuldigend.

“Waarom…?” wist Reid tenslotte verstikt uit te brengen/

Hij voelde de scherpe prik van een naald in zijn bovenarm, en toen viel de wereld weg.




HOOFDSTUK TWEE


Blind. Koud. Dreunend, oorverdovend, worstelend, pijnlijk.

Het eerste dat Reid opmerkte toen hij bij bewustzijn kwam was dat de wereld zwart was – hij kon niets zien. Zijn neus werd gevuld met bijtende geur van brandstof. Hij probeerde zijn kloppende ledematen te bewegen, maar zijn handen waren op zijn rug gebonden. Hij had het vreselijk koud, maar er was geen zuchtje wind; slechts koude lucht, alsof hij in een ijskast zat.

Langzaam, alsof het eerst door een laag mist heen moest, begon de herinnering aan wat er gebeurd was terug te dobberen. De drie Midden-Oosterse mannen. Een zak over zijn hoofd. Een naald in zijn arm.

Hij raakte in paniek, rukte aan zijn boeien en zwaaide met zijn benen. Pijn schroeide door zijn polsen waar het metaal van de boeien in zijn huid sneed. Een kloppende pijn in zijn enkel stuurde schokgolven door zijn linkerbeen. Er was een intense druk in zijn oren, en hij kon niets anders horen dan een brullende motor.

Heel even voelde hij een vallend gevoel in zijn mag – het gevolg van negatieve verticale versnelling. Hij zat in een vliegtuig. En zo te horen was het geen normaal passagiersvliegtuig. Het gedreun, de ontzettend luide motor, de geur van brandstof…hij besefte dat hij zich in een vrachtvliegtuig moest bevinden.

Hoe lang was hij bewusteloos geweest? Wat hadden ze in hem gespoten? Waren de meisjes in veiligheid? De meisjes. Tranen prikten in zijn ogen terwijl hij tegen beter weten in hoopte dat ze veilig waren, dat de politie voldoende van zijn oproep had weten te horen, dat er instanties naar zijn huis waren gestuurd…

Hij wrong heen en weer in zijn metalen stoel. Ondanks de pijn en heesheid in zijn keel, waagde hij zich er toch aan iets te zeggen.

“H-hallo?” Het kwam er nauwelijks op fluistertoon uit. Hij schraapte zijn keel en probeerde het weer. “Hallo? Is daar iemand…?” Hij realiseerde zich toen dat het geluid van de motor hem overstemde tegenover iemand die niet naast hem zat. “Hallo!” probeerde hij te schreeuwen. “Alstublieft…kan iemand me vertellen wat -”

Een ruwe mannenstem siste hem in het Arabisch toe. Reid kromp ineen; de man was dichtbij, niet meer dan een meter van hem verwijderd.

Een andere stem brulde dreigend in het Arabisch, ditmaal van zijn rechterzijde. De scherpe berisping deed Reid huiveren. Hij hoopte dat het gerommel van het vliegtuig het trillen van zijn ledematen camoufleerde.

“Jullie hebben de verkeerde,” zei hij. “Wat willen jullie? Geld? Ik heb niet veel, maar ik kan – wacht!” Een sterkte hand klemde zich om zijn bovenarm als een bankschroef, en een moment later was hij van zijn stoel gerukt. Hij wankelde en probeerde te staan, maar het bewegen van het vliegtuig en de pijn in zijn enkel waren teveel voor hem. Zijn knieën knikten en hij viel op zijn zij.

Iets zwaars en massiefs trof hem in zijn middenrif. Pijn verspreidde zich over zijn gehele romp. Hij probeerde te protesteren, maar zijn stem kwam er slechts in onbegrijpelijke snikken uit.

Een andere laars schopte hem in de rug. Weer een andere in de kin.

Ondanks de angstaanjagende situatie kwam er een bizar idee bij Reid op. Deze mannen, hun stemmen, hun slaag, leek te wijzen op persoonlijke wraakzucht. Hij voelde zich niet alleen maar belaagd. Hij voelde zich gehaat. Deze mannen waren razend – en hun razernij richtte zich op hem als een laserstraal.

De pijn ebde langzaam weg, en maakte plaats voor een koude gevoelloosheid die zijn lichaam overspoelde terwijl hij het bewustzijn verloor.



*



Pijn. Verschroeiend, kloppend, stekend, brandend.

Reid kwam weer bij. De herinneringen van het voorafgaande…hij wist niet eens hoe lang het was geweest, of het dag of avond was, en waar hij zich eigenlijk bevond waar het dag of avond kon zijn. Maar de herinneringen kwamen terug, onsamenhangend, als beelden die uit een filmrol waren gesneden en op de vloer waren achtergelaten.

Drie mannen.

De noodtelefoon.

Het busje.

Het vliegtuig.

En nu…

Reid waagde het zijn ogen te open. Het viel niet mee. De oogleden leken dichtgelijmd. Zelfs vanachter de dunne huid kon hij opmaken dat er een fel, scherp licht aan de andere kant wachtte. Hij kon de hitte ervan op zijn gezicht voelen, en het netwerk van ragfijne haarvaatjes door zijn oogleden zien.

Hij kneep met zijn ogen. Hij kon alleen maar het onverbiddelijke licht zien. Het was helwit en boorde zich in zijn hoofd. God, wat had hij een hoofdpijn. Hij probeerde te kreunen en kwam er zo, via een nieuwe dosis elektrische pijn, achter dat ook zijn kaak zeer deed. Zijn tong voelde dik en droog aan, en hij had een metalen smaak in zijn mond. Bloed.

Zijn ogen, begreep hij nu – die waren zo moeilijk te openen omdat ze, daadwerkelijk, waren dichtgelijmd. De zijkant van zijn gezicht was warm en kleverig. Er was bloed over zijn voorhoofd in zijn ogen gevloeid, ongetwijfeld omdat hij onophoudelijk buiten westen was geschopt in een vliegtuig.

Maar hij kon het licht zien. De zak was van zijn hoofd verwijderd. Of dat goed of slecht was, was nog te bezien.

Terwijl zijn ogen begonnen te wennen, probeerde hij tevergeefs zijn handen te bewegen. Die waren nog altijd vastgemaakt, maar ditmaal niet met handboeien. Ditmaal werd hem de bewegingsvrijheid ontnomen door dikke, grove touwen. Ook zijn enkels waren bevestigd aan de poten van een houten stoel.

Eindelijk waren zijn ogen gewend aan het schelle licht, en begon hij wazige contouren te onderscheiden. Hij was in een kleine, raamloze kamer met ongelijke betonnen muren. Het was warm en vochtig, voldoende om zweet in zijn nek te doen prikken, hoewel zijn lichaam nog altijd koud en deels verdoofd aanvoelde.

Hij kon zijn rechteroog niet helemaal openen en als hij het toch probeerde voelde hij een stekende pijn. Of hij was daar geschopt, of zijn ontvoerders hadden hem nog wat meer klappen verkocht terwijl hij bewusteloos was.

Het schelle licht kwam van een smalle operatiekamerlamp op een lange, smalle standaard met wieltjes. Het was min of meer afgesteld op zijn lengte en scheen neer op zijn gezicht. De halogeenlamp scheen hard en fel. Als er zich dan iets achter de lamp bevond, kon hij het niet zien.

Hij kromp ineen toen een zware tjink door de kleine kamer galmde – het geluid van een dwarsbalk die opengetrokken werd. Scharnieren knarsten, maar Reid kon geen deur ontwaren. Het sloot weer met een dissonante, galmende klap.

Een silhouet blokkeerde het licht, en omhulde hem in schaduw terwijl het zich over hem heen boog. Hij beefde en durfde niet op te kijken.

“Wie ben je?” De stem was van een man, iets hoger dan die van zijn vorige ontvoerders, maar nog altijd met een zwaar Midden-Oosters accent.

Reid opende zijn mond om iets te zeggen – om hem te vertellen dat hij maar een hoogleraar geschiedenis was, dat ze de verkeerde te pakken hadden – maar hij herinnerde zich al snel dat hij na zijn laatste poging hiertoe bewusteloos geschopt was. In plaats daarvan ontsnapte een klein, jammerlijk geluid aan zijn lippen.

De man zuchtte en verwijderde zich van het licht. Iets schraapte over de betonnen vloer; de poten van een stoel. De man stelde het licht bij zodat het niet meer zo direct op Reid scheen, en ging toen tegenover hem zitten op een stoel, zodanig dat hun knieГ«n elkaar bijna raakten.

Reid keek langzaam op. De man was jong, niet ouder dan dertig, en had een donkere huid en een keurig geknipte baard. Hij had een rond, zilverkleurig brilmontuur en droeg een witte kufi, een rond kapje zonder rand.

Reid kreeg weer hoop. Deze jonge man leek een intellectueel te zijn, niet zoals die wilden die hem hadden belaagd en hardhandig uit zijn huis hadden gesleept. Misschien kon hij met deze man onderhandelen. Misschien had hij de leiding…

“We beginnen met iets gemakkelijks,” zei de man. Zijn stem was zacht en informeel, een beetje zoals een psycholoog met zijn patiënt zou praten. “Hoe heet je?”

“L…Lawson.” Zijn stem brak bij zijn eerste poging. Hij hoestte, en was enigszins ontzet om spatjes bloed de grond te zien raken. De man voor hem plooide zijn neus in weerzin. “Ik heet…Reid Lawson.” Waarom bleven ze vragen hoe hij heette? Hij had het hen toch al verteld. Had hij soms onopzettelijk iemand iets aangedaan?

De man zuchtte langzaam, in en uit door zijn neus. Hij leunde met zijn ellebogen op zijn knieën en leunde voorover. Zijn stem werd lager. “Er zijn een heleboel mensen die op dit moment heel graag in deze kamer zouden willen zijn. Je hebt het geluk dat we maar met z’n tweeën zijn. Maar als je niet eerlijk tegen me bent, heb ik geen andere keus dan om…anderen uit te nodigen. En zij hebben niet mijn medeleven.” Hij ging rechtop zitten. “Dus vraag ik het je weer. Wat…is…je…naam?”

Hoe kon hij hen ervan overtuigen dat hij was wie hij zei dat hij was? Reids hartslag verdubbelde toen de harde realiteit hem een slag toebracht. Het was niet onwaarschijnlijk dat hij in deze kamer zou sterven. “Ik vertel u de waarheid!” drong hij aan. Plotseling stroomden de woorden uit hem als een vloedgolf. “Mijn naam is Reid Lawson. Kunt u me toch alstublieft vertellen waarom ik hier ben. Ik snap niet wat er gebeurt. Ik heb niets gedaan-“

De man sloeg Reid met de achterkant van zijn hand over de mond. Zijn hoofd werd wild naar een kant geslingerd. Hij hapte naar adem toen de stekende pijn zich door zijn nieuw-gespleten lip verspreidde.

“Je naam.” De man veegde bloed van de gouden ring aan zijn hand af.

“Ik h-heb het u verteld,” stotterde hij. “M-mijn naam is Lawson.” Hij verslikte zich in een snik. “Geloof me alstublieft.”

Hij waagde het op te kijken. Zijn ondervrager staarde hem onbewogen en koud aan. “Je naam.”

“Reid Lawson!” Reid voelde zijn gezicht warm worden terwijl de pijn omsmolt tot woede. Hij wist niet wat hij anders moest zeggen, wat ze van hem wilden horen. “Lawson! Het is Lawson! U kunt het controleren op mijn…mijn…” Nee, ze konden zijn legitimatie niet controleren. Hij had zijn portemonnee niet bij zich gehad toen de drie Moslimmannen hem ontvoerd hadden.

“Tsk,” zei zijn ondervrager, en stootte toen zijn benige vuist in Reids middenrif. Weer werd de lucht uit zijn longen gedreven. Een hele minuut lang kon Reid niet inademen; tenslotte lukte het weer met een rochelende teug. Zijn borst brandde verschrikkelijk. Zweet stroomde over zijn wangen en brandde zijn gespleten lip. Zijn hoofd hing slap naar beneden, zijn kin tussen zijn schouderbladen, terwijl hij een golf van misselijkheid probeerde tegen te houden.

“Je naam,” herhaalde zijn ondervrager kalm.

“Ik…Ik weet niet wat u wilt dat ik zeg,” fluisterde Reid. “Ik weet niet waar u naar op zoek bent. Maar ik ben het in ieder geval niet.” Was hij zijn verstand aan het verliezen? Hij wist zeker dat hij niets had gedaan om deze behandeling te verdienen.

De man met de kufi leunde weer voorover. Ditmaal pakte hij Reids kin voorzichtig met twee vingers vast. Hij tilde zijn hoofd op en dwong Reid om hem recht in de ogen te kijken. Zijn smalle lippen verbreedden zich tot een halve grijns.

“Vriend,” zei hij, “dit gaat veel, veel erger worden voordat het verbetert.”

Reid slikte en proefde koper achter in zijn keel. Hij wist dat bloed een braakmiddel was; van twee kopjes vol zou hij gaan overgeven, en hij was al misselijk en duizelig.

“Luister toch naar me,” smeekte hij. Zijn stem klonk beverig en bedeesd. “De drie mannen die me meegenomen hebben, die kwamen naar 22 Ivy Lane, waar ik woon. Mijn naam is Reid Lawson. Ik ben hoogleraar Europese Geschiedenis aan Columbia University. Ik ben weduwnaar, met twee tien…” Hij weerhield zichzelf. Tot nu toe hadden zijn ontvoerders geen teken gegeven dat ze van het bestaan van zijn dochters afwisten. “Als dat niet is waar u naar op zoek bent, kan ik u niet helpen. Alstublieft. Dit is de waarheid.”

De ondervrager staarde hem een lang moment aan zonder met zijn ogen te knipperen. Toen blafte hij op scherpe toon iets in het Arabisch. Reid kromp ineen van de plotselinge uitbarsting.

De dwarsbalk gleed weer open. Over de schouder van de man kon Reid nog net de contouren van een zware deur zien toen die openzwaaide. De deur leek gemaakt te zijn van een soort metaal, ijzer of staal.

Deze kamer, besefte hij, was gebouwd als gevangeniscel.

Een silhouet verscheen in de deuropening. De ondervrager riep iets in zijn moedertaal, en het silhouet verdween. Hij grijnde naar Reid. “We zien wel,” zei hij simpelweg.

Er klonk een veelzeggend, knarsend geluid van wielen, en het silhouet verscheen weer. Ditmaal duwde het een stalen karretje de kleine betonnen kamer in. Reid herkende de transporteur als de stille, kolossale woesteling die naar zijn huis was gekomen. Hij had nog steeds de niet-aflatende frons op zijn gezicht.

Op het karretje zat een ouderwetse machine, een bruine doos met een dozijn knopjes en wijzers en dikke zwarte kabels die aan een kant van de machine aangesloten waren. Aan het andere einde was een rol wit papier waarop vier dunne naalden drukten.

Het was een leugendetector – waarschijnlijk even oud als Reid zelf, maar desalniettemin een leugendetector. Hij zuchtte half-opgelucht. In elk geval zouden ze nu zeker weten dat hij de waarheid vertelde.

Wat ze daarna met hem zouden doen…daar wilde hij maar niet aan denken.

De ondervrager wond sensoren van klittenband om twee van Reids vingers, een band om zijn linkerbicep, en twee koorden om zijn borst. Hij nam weer plaats op de stoel, toverde een potlood uit zijn zak tevoorschijn, en stak het uiteinde met het roze gummetje in zijn mond.

“Je weet wat dit is,” zei hij simpelweg. “Je weet hoe het werkt. Als je iets zegt buiten de antwoorden op mijn vragen, doen we je pijn. Begrepen?”

Reid knikte eenmaal. “Ja.”

De ondervrager zette een schakelaar om en friemelde aan de knopjes van de machine. De fronsende woesteling stond aan zijn schouder. Hij blokkeerde het licht van de operatiekamerlamp en staarde neer op Reid.

De dunne naaldjes dansten lichtjes tegen de rol wit papier en lieten zo vier zwarte sporen achter. De verhoorder markeerde het vel met een krabbeltje, en wendde toen weer zijn kille blik naar Reid. “Welke kleur heeft mijn hoed?”

“Wit,” antwoordde Reid zachtjes.

“Welk diersoort ben jij?”

“Mens.” De ondervrager was een basis aan het vaststellen voor de aankomende vragen – gewoonlijk vier of vijf bekende waarheden zodat hij kon controleren of er leugens werden verteld.

“In welke stad woon je?”

“New York.”

“Waar ben je nu?”

Reid schamperde bijna. “In een…in een stoel. Ik weet het niet.”

De ondervrager maakte periodieke markeringen op het papier. “Wat is je naam?”

Reid deed zijn best om met vaste stem te spreken. “Reid. Lawson.”

Alledrie bekeken ze de machine. De naaldjes gingen onverstoord voort; er waren geen bijzondere pieken of dalen in de kraslijntjes.

“Wat is je beroep?” vroeg de ondervrager.

“Ik ben hoogleraar Europese Geschiedenis aan Columbia University.”

“Hoe lang ben je hoogleraar aan de universiteit geweest?”

“Dertien jaar,” antwoorde Reid naar waarheid. “Ik was vijf jaar lang assistent-hoogleraar en toen zes jaar lang adjunct-hoogleraar in Virginia. Ik ben de laatste twee jaar hoogleraar in New York.”

“Ben je ooit in Teheran geweest?”

“Nee.”

“Ben je ooit in Zagreb geweest?”

“Nee!”

“Ben je ooit in Madrid geweest?”

“N-ja. Een keer, ongeveer vier jaar geleden. Ik was daar voor een topconferentie namens de universiteit.”

De naaldjes tikten gestaag op een lijn.

“Begrijpen jullie het dan niet?” Hoewel Reid wilde schreeuwen, probeerde hij uit alle macht kalm te blijven. “Jullie hebben de verkeerde persoon. Wie het ook is die jullie zoeken, ik ben het niet.”

De ondervrager brieste, maar verder kwam er geen reactie. De woesteling hield zijn handen in elkaar geklemd voor zijn lichaam. Zijn aderen contrasteerden sterk met zijn huid.

“Heb je ooit een man ontmoet die Sjeik Mustafar heet?” vroeg de ondervrager.

Reid schudde zijn hoofd. “Nee.”

“Hij liegt!” De lange, magere man betrad de kamer – een van de andere twee mannen die hem in zijn huis belaagd hadden, dezelfde die hem de eerste keer zijn naam had gevraagd. Hij schreed naar binnen met lange passen, en richtte een vijandige blik op Reid. “De machine kan misleid worden. Dat weten we.”

“Er zou een teken moeten zijn,” antwoordde de ondervrager kalm. “Lichaamstaal, zweet, hartslag…Alles doet aannemen dat hij de waarheid vertelt.” Reid bedacht dat ze Engels spraken voor hem.

De lange man draaide zich om en ijsbeerde door het betonnen kamertje, intussen boos prevelend in het Arabisch. “Vraag hem over Teheran.”

“Heb ik gedaan,” antwoordde de ondervrager.

De lange man draaide zich met een ruk om naar Reid. Hij was razend. Reid hield zijn adem in en wachtte tot hij weer een dreun zou krijgen.

In plaats daarvan hervatte de man het ijsberen. Hij sprak snel in het Arabisch. De ondervrager antwoordde. De woesteling staarde naar Reid.

“Alstublieft! zei hij luid over hun geklets heen. “Ik ben niet wie u denkt dat ik ben. Ik heb geen herinnering van iets van wat u gevraagd heeft…”

De lange man zweeg abrupt en sperde zijn ogen wijd open. Hij gaf zichzelf bijna een klap tegen het voorhoofd, en sprak toen opgewonden met de ondervrager. De onbewogen man in de kufi aaide over zijn kin.

“Mogelijk,” zei hij in het Engels. Hij stond op en pakte Reids hoofd tussen zijn beide handen.

“Wat is dit? Wat gaat u doen?” vroeg Reid. De vingertoppen van de man betastten langzaam zijn schedel.

“Stil,” zei de man botweg. Hij voelde over Reids haargrens, zijn nek, zijn oren – “Ah!” zei hij scherp. Hij babbelde tegen zijn kameraad, die op hen afvloog en hardhandig Reids hoofd naar een kant rukte.

De ondervrager liet een vinger over Reids slaapbeen glijden, het stukje bot net achter zijn oor. Er was een langwerpige bobbel onder de huid, nauwelijks groter dan een rijstkorreltje.

De ondervrager blafte iets tegen de lange man, en de laatste verliet haastig de kamer. Reids nek deed pijn door de vreemde hoek waarin ze zijn hoofd hielden.

“Wat? Wat gebeurt er?” vroeg hij.

“Dit knobbeltje, hier,” zei de ondervrager, die er zijn vinger weer over liet gaan. “Wat is dit?”

“Dat…dat is maar een botvergroeiing,” zei Reid. “Het zit daar sinds ik in een auto-ongeluk zat, toen ik ergens in de twintig was.”

De lange man kwam snel terug, ditmaal met een plastic dienblad. Hij zette het neer op het karretje, naast de leugendetector. Ondanks het gedempte licht en de vreemde hoek van zijn hoofd, kon Reid duidelijk zien wat er op dat dienblad lag. Zijn maag kneep zich samen van angst.

Het dienblad huisde een aantal scherpe, zilveren werktuigen.

“Waarvoor zijn die?” Zijn stem klonk paniekerig. Hij wrong zich tegen de touwen waarmee hij vastgebonden was. “Wat doen jullie?”

De ondervrager snauwde een kort bevel aan de woesteling. Hij deed een stap voorwaarts, en Reid werd bijna verblind door de plotselinge felheid van de operatiekamerlamp.

“Wacht…wacht!” riep hij. “Vertel me gewoon wat jullie willen weten!”

De woesteling greep Reids hoofd met zijn grote handen en hield het stevig vast, waardoor hij niet kon bewegen. De ondervrager koos een werktuig – een scalpel met een dun lemmet.

“Doe het alstublieft niet…doe het niet…” Reid ademde met horten en stoten. Hij hyperventileerde bijna.

“Sst,” zei de ondervrager kalm. “Je doet er goed aan stil te blijven zitten. Ik wil je oor er niet afsnijden. Of in ieder geval niet per ongeluk.”

Reid schreeuwde het uit toen het mes in de huid achter zijn oor sneed, maar de woesteling hield hem in bedwang. Iedere spier in zijn lichaam stond op strak.

Een vreemd geluid kwam hem ter ore – een zachte melodie. De ondervrager zong een wijsje in het Arabisch terwijl hij in Reids hoofd zat te snijden.

Hij liet de bloederige scalpel op het dienblad vallen terwijl Reid kleine teugjes adem door zijn tanden siste. Toen reikte de ondervrager naar een punttang.

“Ik vrees dat dit maar het begin was,” fluisterde hij in Reids oor. “Wat nu volgt gaat echt pijn doen.”

De tang greep iets in Reids hoofd vast – was het zijn bot? – en de ondervrager rukte. Reid gilde het uit toen een withete pijn door zijn brein schoot en naar zijn zenuwuiteinden pulseerde. Zijn armen trilden. Zijn voeten sloegen tegen de grond.

De pijn werd steeds sterker totdat Reid dacht dat hij het niet meer aan zou kunnen. Bloed suizde in zijn oren, en zijn eigen gillen klonken als van verre. Toen dimde de operatiekamerlamp, en de randen van zijn gezichtsveld verduisterden terwijl hij zijn bewusteloos verloor.




HOOFDSTUK DRIE


Toen Reid drieГ«ntwintig was, kreeg hij een auto-ongeluk. Het stoplicht was op groen gesprongen en hij reed langzaam het kruispunt op. Een pickup truck reed door rood en knalde op zijn passagierszijde. Zijn hoofd sloeg tegen het raam. Enkele minuten was hij bewusteloos.

Zijn enige verwonding was het gebroken slaapbeen op zijn schedel. Het genas prima; het enige bewijs van het ongeluk was de kleine bobbel achter zijn oor. De dokter had hem verteld dat het een vergroeid bot was.

Het gekke aan het ongeluk was dat hoewel hij zich de gebeurtenis voor de geest on halen, hij zich geen pijn voor de geest kon herinneren – niet terwijl het gebeurde, en ook niet daarna.

Maar nu voelde hij het wel. Toen hij weer bij kwam was er een bonzende, martelende pijn bij het kleine stukje bot achter zijn linkeroor. De operatiekamerlamp scheen weer in zijn ogen. Hij kneep zijn ogen samen en kreunde zachtjes. De kleinste beweging met zijn hoofd had een nieuwe steek in zijn nek tot gevolg.

Plotseling flitsten zijn gedachten ergens naar. Het felle licht in zijn ogen was helemaal niet de lamp.

De middagzon brandde tegen de blauwe, kraakheldere lucht. Een A-10 Warthog vloog over. Hij helde naar rechts en begon hoogte te verminderen over de platte, grauwe daken van Kandahar.

Het visioen liep niet vloeiend door. Het kwam in flitsen, als foto’s op een rij; alsof je iemand onder stroboscooplicht zag dansen.

Je staat op het beige dak van een deels vernietigd gebouw, een derde ervan is opgeblazen. Je brengt de loop naar je schouder, kijkt door het vizier, en richt op een man daarbeneden…

Reid trok met zijn hoofd en kreunde. Hij was in de betonnen kamer, onder het kritisch oog van de operatiekamerlamp. Zijn vingers beefden en zijn ledematen voelden koud aan. Zweet drupte over zijn wenkbrauwen. Het leek erop dat hij in shock ging. Vanuit zijn ooghoek kon hij zien dat de linkerschouder van zijn hemd doordrenkt was met bloed.

“Botvergroeiing,” sprak de kalme stem van de ondervrager. Toen grinnikte hij sardonisch. Een slanke hand verscheen in Reids gezichtsveld en greep de punttang. Tussen de knijpers van de tang zat iets kleins en zilverkleurigs, maar Reid kon geen details onderscheiden. Zijn zicht was wazig en de kamer kantelde licht. “Weet je wat dit is?”

Reid schudde langzaam zijn hoofd.

“Ik geef toe, zoiets heb ik maar een keer eerder gezien,” zei de ondervrager. “Een chip voor geheugenonderdrukking. Het is een bijzonder nuttig apparaatje voor mensen in jouw unieke situatie.” Hij liet de bloederige tang en het kleine zilverkleurige graantje op het plastic dienblad vallen.

“Nee,” kreunde Reid. “Onmogelijk.” Het laatste woord kwam als gemompel uit. Geheugenonderdrukking? Dat was science fiction. Om te werken zou dat het gehele limbische systeem van de hersenen moeten beïnvloeden.

De vijfde verdieping van de Ritz in Madrid. Je doet je zwarte vlinderdasje goed voordat je een deur intrapt, met een stevige hiel vlak boven de deurknop. De man binnenin is van zijn apropos gebracht; hij springt op en grijpt een pistool van het bureau. Maar nog voor de man het op jou kan richten, grijp je de hand met het pistool en draait die om en weg van je. Door de kracht breekt de pols zonder moeite.

Reid schudde de troebele beelden uit zijn brein terwijl de ondervrager plaatsnam in de stoel tegenover hem.

“U hebt iets met me gedaan,” prevelde hij.

“Klopt,” stemde de ondervrager in. “We hebben je bevrijd uit je mentale gevangenis.” Met zijn strakke grijns leunde hij voorover, en zocht naar iets in Reids ogen. “Je begint het je te herinneren. Dit is fascinerend om te zien. Je bent in verwarring. Je pupillen zijn abnormaal verwijd, ondanks het licht. Wat is echt, �Professor Lawson’?”

De sjeik. Op welke manier dan ook.

“Wanneer onze herinneringen ons in de steek laten…”

Laatst gezien: Onderduikadres in Teheran.

“Wie zijn wij?”

Een kogel klinkt hetzelfde in iedere taal… Wie had dat gezegd?

“Wie worden wij?”

Dat heb jij gezegd.

Reid voelde zichzelf weer in het donker gat wegglijden. De ondervrager gaf hem twee klapjes in zijn gezicht, en hierdoor kwam hij met een schok weer in het kamertje terug. “Nu kunnen we in alle oprechtheid verdergaan. Dus vraag ik je het weer. Wat…is…jouw...naam?”

Je betreedt de verhoorkamer in je eentje. De verdachte is geboeid aan een lusvormige bout in de tafel. Je reikt in je binnenzak en haalt er een door leer omhulde legitimatiepenning uit en opent het…

“Reid. Lawson.” Zijn stem klonk weifelen. “Ik ben hoogleraar…Europese Geschiedenis…”

De ondervrager zuchtte teleurgesteld. Hij wenkte met een vinger naar de woeste, fronsende man. Een zware vuist verdween in Reids wang. Een kies stuiterde over de vloer met een spoortje van vers bloed.

Een moment was er geen pijn; zijn gezicht was murw en bonsde van de botsing. Toen werd dit vervangen door een nieuwe, duizelingwekkende pijn.

“Nngg…” Hij probeerde de woorden te vormen, maar zijn lippen weigerden te bewegen.

“Ik vraag het je weer,” zei de ondervrager. “Teheran?”

De sjeik zat verscholen op een onderduikadres vermomd als een verlaten textielfabriek.

“Zagreb?”

Twee Iraanse mannen werden aangehouden op een privГ©-landingsbaan. Ze stonden op het punt op een chartervliegtuigje naar Parijs te stappen.

“Madrid?”

Het Ritzhotel, vijfde verdieping: een geactiveerde slapende cel met een kofferbom. Vermoedelijke bestemming: de Plaza de Cibeles.

“Sjeik Mustafar?”

Hij onderhandelde voor zijn leven. Gaf ons alles dat hij wist. Namen, plaatsen, plannen. Maar hij wist niet alles…

“Ik weet dat je je aan het herinneren bent,” zei de ondervrager. “Je ogen verraden je…Nul.”

Nul. Een beeld flitste door zijn hoofd: Een man met een piloten-zonnebril en een donker motorjack. Hij staat op de straathoek van een of andere Europese stad. Deint mee met de menigte. Niemand weet het. Niemand weet dat hij hier is.

Reid probeerde de visioenen uit zijn hoofd. Wat gebeurde er toch met hem? De beelden dansten door zijn hoofd in korte stop-beweging, maar hij weigerde hen als herinneringen te erkennen. Ze waren onwaar. Op een of andere manier geïmplanteerd. Hij was een universiteitsprofessor, met twee tienerdochters en een bescheiden huisje in de Bronx…

“Vertel wat je weet over onze plannen,” eiste de ondervrager bot.

We zeggen niets. Nooit.

De woorden bleven onophoudelijk door de grot van zijn gedachten galmen. We zeggen niets. Nooit.

“Dit duurt te lang!” schreeuwde de lange Iraniër. “Dwing hem ertoe.”

De ondervrager zuchtte. Hij reikte naar het metalen karretje – maar niet om de leugendetector aan te schakelen. In plaats daarvan bleven zijn vingers zweven boven het plastic dienblad. “Ik ben gewoonlijk een geduldige man,” zei hij tegen Reid. “Maar ik moet toegeven dat de frustratie van mijn partner enigszins aanstekelijk werkt.” Hij pakte de bloederige scalpel op, waarmee hij het kleine zilverkleurige graantje van zijn hoofd had geplukt, en drukte de rand van het lemmet zachtjes tegen Reids spijkerbroek, zo’n tien centimeter boven de knie. “We willen niets anders weten dan wat jij weet. Namen. Data. Wie hebt ingelicht over wat je weet. De identiteiten van je collega-agenten in het veld.”

Morris. Reidigger. Johansson. Namen flitsten door zijn hoofd, en met elke naam verscheen een gezicht dat hij nooit eerder had gezien. Een jongere man met donker haar en een arrogante glimlach. Een vriendelijk uitziende man met een rond gezicht, gekleed in een gesteven wit hemd. Een vrouw met lang blond haar en grijze, stalen ogen.

“En wat er met de sjeik is gebeurd.”

Op een of andere manier was Reid zich er plotseling bewust van dat de betreffende sjeik aangehouden was, en getransporteerd naar een geheime locatie in Marokko. Het was geen visioen. Hij wist het gewoon.

We zeggen niets. Nooit.

Een koude rilling ging over Reids ruggengraat terwijl uit alle macht probeerde om enigszins bij zinnen te blijven.

“Vertel het,” drong de ondervrager aan.

“Ik weet het niet.” De woorden voelden vreemd aan, rollend over zijn opgezwollen tong. In paniek keek hij op en zag de andere man terug grijnzen

Hij had de eis in een vreemde taal begrepen…en hem beantwoord in perfect Arabisch.

De ondervrager duwde de punt van de scalpel in Reids been. Hij gilde toen het mes door de spieren van zijn dij kliefde. Instinctief probeerde hij zijn been weg te draaien, maar zijn enkels waren vastgebonden aan de stoelpoten.

Hij klemde zijn tanden stevig opeen. Zijn kaak protesteerde pijnlijk. De verwonding in zijn been brandde verschrikkelijk.

De ondervrager grijnsde en hield zijn hoofd enigszins schuin. “Ik geef toe, je bent harder dan de meesten, Nul,” zei hij in het Engels. “Spijtig voor je dat ik een professional ben.” Hij reikte naar onderen en trok langzaam een van Reids inmiddels vieze sokken af. “Ik krijg niet vaak de kans om deze tactiek toe te passen.” Hij kwam overeind en staarde Reid recht in de ogen. “Dit is wat er nu gaat gebeuren: ik ga kleine stukjes van je afsnijden, en je elk stukje laten zien. We beginnen met je tenen. Dan de vingers. Daarna…zien we wel waar we op dat moment zijn.” De ondervrager knielde en duwde het mes tegen de kleine teen van zijn rechtervoet.

“Wacht,” smeekte Reid. “Wacht alstublieft toch,”

De andere twee mannen in de kamer kwamen aan een kant staan en keken geГЇnteresseerd toe.

Wanhopig bevoelde Reid de touwen die zijn polsen gekneveld hielden. Het was een lusknoop met twee lussen ertegenover, die met halve steken waren vastgezet.

Een intense rilling liep van zijn onderrug naar zijn schouders. Hij wist het. Op een of andere manier wist hij het gewoon. Hij had een intens gevoel van déjà vu, alsof hij al eerder in deze situatie geweest was – of liever gezegd, de gestoorde visioenen die op een of andere wijze in zijn hoofd waren geïmplanteerd gaven hem die gedachte in.

Belangrijker nog, hij wist wat hij moest doen.

“Ik zal het u vertellen!” hijgde Reid. “Ik zal u vertellen wat u wilt weten/”

De ondervrager keek op. “Ja? Mooi. Maar allereerst ga ik toch deze teen verwijderen. Ik zou het niet fijn vinden als je denkt dat ik zat te bluffen.”

Achter de stoel greep Reid zijn linkerduim in de tegenovergestelde hand. Hij hield zijn adem in en rukte hard. Hij voelde de klik toen zijn duim uit de kom schoot. Hij wachtte op de scherpe, intense pijn, maar die bleek weinig meer te zijn dan een botte, kloppende pijn.

De ondervrager sneed door de huid van zijn teen en hij slaakte een gil. Met zijn duim in tegenovergestelde richting van hoe die eigenlijk zou moeten zijn, slipte hij zijn hand uit de touwen. Doordat een van de lussen nu open was, verdween ook de weerstand van de andere. Zijn handen waren los. Alleen had hij geen idee wat hij er nu mee moest doen.

De ondervrager keek op en fronste verward. “Wat…?”

Voor hij een ander woord kon uitbrengen, schoot Reids hand uit en greep het eerste werktuig waar hij over sloot – een precisiemes met een zwart heft. Toen de ondervrager overeind probeerde te komen, trok Reid zijn hand terug. Het mes gleed over de halsslagader van de man.

Zijn beide handen vlogen naar zijn keel. Bloed sijpelde tussen zijn vingers terwijl de ondervrager met grote ogen op de grond zakte.

De kolossale woesteling brulde razend terwijl hij naar voren sprong. Hij sloot beide vlezige handen om Reids keel en begon te knijpen. Reid probeerde na te denken, maar de angst had hem in zijn greep.

Voor hij het wist had hij het precisiemes weer opgeheven, en stak het in de binnenkant van de pols van de woesteling. Hij draaide zijn schouders tijdens het duwen, en opende een jaap ter lengte van de onderarm van de man. De woesteling gilde en viel neer, zijn zware verwonding omklemmend.

De lange, slanke man keek met ongeloof toe. Net zoals eerder, op de stoep van Reids woning, leek hij te aarzelen om hem te banderen. In plaats daarvan greep hij naar het plastic dienblad en een wapen. Hij greep een gekromd mes en stak recht op Reids borst af.

Reid gooide zijn volle gewicht naar achteren, waarbij hij de stoel omgooide en het mes ternauwernood ontweek. Tegelijkertijd dwong hij zijn benen zo hard als hij kon naar buiten. Toen de stoel het beton raakte, braken de poten van de stoel. Reid stond op en struikelde bijna. Zijn benen waren week.

De lange man riep in het Arabisch om hulp, en sneed toen in de lucht op willekeurige plekken, heen en weer in brede halen om Reid van hem af te houden. Reid hield afstand, en keek naar het hypnotisch zwaaien van het zilverkleurig mes. De man haalde uit naar rechts, en Reid sprong naar voren. Hij beknelde de arm – en het mes – tussen hun lichamen. Zijn stuwkracht dreef en voorwaarts, en toen de Iraniër omviel wrong Reid zich in een bocht en sneed feilloos door de slagader aan de achterkant van zijn dij. Hij zette een voet neer en draaide het mes de andere kant op, waarbij hij de halsslagader doorkliefde.

Hoe hij het wist wist hij niet, maar hij wist dat de man ongeveer zevenenveertig seconden te leven had.

Voetstappen denderden op een trap vlakbij. Met bevende vingers vloog Reid door een deuropening en drukte zich plat tegen een kant. Het eerste door de deur was een pistool – hij identificeerde dit meteen als een Beretta 92 FS – gevolgd door een arm, en daarna een romp. Reid draaide zich met een ruk om, greep het pistool met de binnenkant van zijn elleboog, en stak het precisiemes zijwaarts tussen twee ribben. Het mes raakte het hart van de man. Een schreeuw verstomde op zijn lippen terwijl hij op de vloer gleed.

Toen was er alleen stilte.

Reid strompelde achterwaarts. Hij ademde met korte stoten.

“O god, ademde hij. “O god.”

Hij had net vier mannen gedood – nee, vermoord, binnen een spanne van enkele seconden. Erger nog was dat het automatisch was gegaan, in reflexen, net als fietsen. Of plotseling Arabisch spreken. Of bekend zijn met het lot van de sjeik.

Hij was hoogleraar. Hij had herinneringen. Hij had kinderen. Een baan. Maar het was duidelijk dat zijn lichaam wist hoe te vechten, ook al wist hij het zelf niet. Hij wist hoe hij uit boeien moest ontsnappen. Hij wist waar hij een dodelijke klap moest aanbrengen.

“Wat gebeurt er toch met me?” zei hij onthutst.

Hij bedekte even zijn ogen terwijl een deinende golf van misselijk over hem heen spoelde. Hij had bloed aan zijn handen – letterlijk. Bloed op zijn hemd. Toen de adrenaline begon te verdwijnen, kwam de pijn door in zijn ledematen, veroorzaakt door te lang stilzitten. Er was een kloppende pijn in zijn enkel, veroorzaakt doordat hij van zijn terras was gesprongen. Hij was in zijn been gestoken. Hij had een open wond achter zijn oor.

Hij durfde er niet eens aan te denken hoe zijn gezicht eruit zag.

Wegwezen, schreeuwde zijn brein hem toe. Zometeen komen er meer.

“Oké,” zei Reid hardop, alsof hij instemde met iemand anders in de kamer. Hij kalmeerde zijn ademhaling zo goed hij kon en bekeek zijn omgeving. Zijn ongeconcentreerde ogen vielen op bepaalde details – de Beretta. Een rechthoekige bobbel in de zak van de ondervrager. Een vreemde markering in de nek van de woesteling.

Hij knielde naast de kolossale man en staarde naar het litteken. Het was bij zijn kaaklijn, deels bedekt door een baard, en niet groter dan een dubbeltje. Het leek een soort merkteken te zijn, in zijn huid gebrand, en leek op schriftteken, als een letter in een ander alfabet. Hij herkende het echter niet. Reid bestudeerde het enkele seconden, en grifte het in zijn geheugen.

Hij doorzocht snel de zak van de dode ondervrager en vond een zware, zeer ouderwetse mobiele telefoon. Hoogstwaarschijnlijk een burner, vertelde zijn brein hem. In de achterzak van de lange man vond hij een stukje gescheurd wit papier met bloedvlekken aan een hoek. In haast onleesbare hanenpoten stond een lange serie cijfers dat begon met 963 – het landencode om vanuit het buitenland te bellen naar Syrië.

Geen van de mannen had legitimatie bij zich, maar de man met het pistool had een dikke portemonnee met euro briefjes, zeker een paar duizend. Reid stopte die ook in zijn zak, en pakte tot slot de Beretta. Het gewicht van het pistool voelde vreemd natuurlijk in zijn handen. Negen millimeter kaliber. Magazijn van vijftien patronen. Loop van honderdvijfentwintig millimeter.

Zijn handen verwijderden de klip deskundig met een vloeiende beweging, alsof iemand anders hen beheerste. Dertien patronen. Hij duwde het terug en vergrendelde het.

Toen maakte hij zich als de wiedeweerga uit de voeten.

Buiten de zware stalen deur was een bedompte gang die eindigde in een trap naar boven. Bovenaan was er een teken van daglicht. Reid beklom behoedzaam de trap met zijn pistool opgeheven, maar hoorde niets. De lucht werd kouder naarmate hij hoger ging.

Hij kwam in een klein, vies keukentje terecht. Verf bladderde van de muren en in de wasbank was ondergekoekte vaat hoog opgestapeld. De ramen waren doorschijnend; ze waren besmeerd met vet. De radiator in de hoek voelde koud aan.

Reid verzekerde zich ervan dat de rest van het kleine huis leeg was; naast de vier dode mannen in de kelder was er niemand. De enkele badkamer was in veel slechtere staat dan de keuken, maar Reid vond wat leek op een vreselijk oude eerstehulpdoos. Hij durfde zichzelf niet te bekijken in de spiegel terwijl hij zoveel bloed als hij kon van zijn gezicht en nek waste. Alles, van top tot teen, prikte, deed pijn of brandde. De kleine tube desinfecterende zalf had een vervaldatum van drie jaar geleden, maar hij gebruikte het toch, en kromp ineen terwijl hij verband op zijn open sneewonden drukte.

Toen ging hij op het toilet zitten en deed zijn hoofd in handen. Hij nam even de tijd om zich te herpakken. Je zou kunnen vertrekken, zei hij tegen zichzelf. Je hebt geld. Ga naar het vliegveld. Nee, je hebt geen paspoort. Ga naar de ambassade. Of zoek een consulaat. Maar…

Maar hij had net vier mannen gedood, en de kelder was besmeurd met zijn eigen bloed. En er was een ander, directer probleem.

“Ik weet niet wie ik ben,” mompelde hij hardop.

Die flitsen, die visioenen die zijn gedachten bestookten, die waren vanuit zijn perspectief. Zijn gezichtspunt. Maar hij had nooit zoiets gedaan, zou nooit zoiets doen. Geheugenonderdrukking, had de ondervrager gezegd. Was dat überhaupt mogelijk? Hij dacht weer aan zijn dochters. Waren ze in veiligheid? Waren ze bang? Waren ze…van hem?

Dat idee schokte hem tot op het bot. Wat als wat hij als werkelijkheid beschouwde op een of andere manier helemaal niet de werkelijkheid was?

Nee, maande hij zich streng aan. Ze waren zijn dochters. Hij was bij hun geboortes geweest. Hij had ze opgevoed. Geen van deze bizarre, opdringerige visioenen sprak dat tegen. En hij moest een manier vinden om contact met hen op te nemen, om zeker te weten dat er niets met hen gebeurd was. Dat was zijn eerste prioriteit. Hij was hoegenaamd niet van plan zijn gezin met de burner telefoon te bellen; hij wist niet of het getraceerd werd of wie het zat af te luisteren.

Plotseling herinnerde hij zich het velletje papier met het telefoonnummer. Hij stond op en pakte het uit zijn zak. Het bloed-bevlekte papier staarde terug. Hij wist niet waar dit over ging of waarom ze dachten dat hij iemand anders was dan hij zei, maar er was een zekere dringendheid onder het oppervlak van zijn onderbewuste, iets dat hem zijn dat hij nu tegen zijn wil in betrokken was bij iets dat veel, veel groter dan hij was.

Zijn handen beefden toen hij naar het nummer op de burner belde.

Een ruwe mannenstem antwoordde bij de tweede rinkel. “Is het gebeurd?” vroeg hij in het Arabisch.

“Ja,” antwoordde Reid. Hij probeerde zijn stem zo goed hij kon te maskeren en zich een accent aan te meten.

“Je hebt de informatie?”

“Mm.”

Een lang moment zweeg de stem. Reids hart bonsde in zijn borst. Hadden ze beseft dat hij niet de ondervrager was?

“187 Rue de Stalingrad,” zei de man tenslotte. “Acht uur vanavond.” En hij hing op.

Reid beГ«indigde het gesprek en ademde diep in. Rue de Stalingrad? dacht hij. In Frankrijk?

Hij wist nog niet precies wat hij nu zou gaan doen. Zijn hoofd voelde aan alsof hij een muur had gesloopt en een hele nieuwe kamer aan de andere kant had ontdekt. Hij kon niet naar huis gaan zonder erachter te komen wat er met hem aan de hand was. Zelfs als hij dat wel deed, hoe lang zou het duren voor ze hem weer zouden vinden, en zijn meisjes? Hij had maar een aanwijzing. Hij moest daar achteraan.

Hij liep het kleine huisje uit en stond in een nauwe steeg, die uitmondde in een straat die Rue Marceau heette. Hij wist meteen waar hij was – een buitenwijk van Parijs, slechts een paar straten verwijderd van de Seine. Hij moest bijna lachen. Hij dacht dat hij uit zou komen op de straten van een Midden-Oosterse stad, verwoest door oorlog. In plaats daarvan vond hij een boulevard vol winkeltjes en rijtjeshuizen, doodnormale voorbijgangers die genoten van een ongedwongen middagje, goed ingepakt tegen de kille februariwind.

Hij stak het pistool in de tailleband van zijn spijkerbroek en stapte de straat in. Hij ging op in de menigte en probeerde geen aandacht te laten vestigen op zijn bloederige hemd, verband, of duidelijke kneuzingen. Hij sloeg zijn armen stevig om zich heen – hij zou wat nieuwe kleding nodig hebben, een jas, iets dat warmer was dan alleen dit hemd.

Hij moest controleren dat zijn dochters veilig waren.

Daarna zou hij antwoorden gaan zoeken.




HOOFDSTUK VIER


De straten van Parijs bewandelen voelde als een droom – alleen niet op de manier die iemand zou verwachten of zelfs maar wensen. Reid bereikte het kruispunt van de Rue de Berri en de Avenue des Champs-Élysées, als altijd een toeristentrekpleister ondanks het koude weer. De Arc de Triomphe doemde een paar blokken verder noordwest op, het middelpunt van de Place Charles de Gaulle, maar Reid had geen oog voor de grandeur ervan. Een nieuwe visioen flitste door zijn hoofd.

Ik ben hier eerder geweest. Ik heb op deze plek gestaan, en heb naar dit straatbordje gekeken. Ik droeg een spijkerbroek en een zwart motorjack, de kleuren van de wereld gedempt door gepolariseerde zonnebril…

Hij sloeg rechts af. Hij wist niet zeker wat hij hier zou aantreffen, maar hij had een griezelig vermoeden dat hij het zou herkennen als hij het zag. Het was een volslagen bizar gevoel om niet te weten waar hij op weg naartoe was tot hij er aankwam.

Het voelde alsof ieder nieuw schouwspel een vignet van vague herinnering opriep, elk losgekoppeld van de rest, en toch samenhangend. Hij wist dat het cafГ© op de hoek de beste pastis serveerde die hij ooit zou proeven. De zoete geur van de patisserie aan de overkant van de straat deed water in zijn mond lopen voor hartige palmiers. Hij had nooit eerder palmiers geproefd. Toch?

Zelfs geluiden schokten hem. Voorbijgangers kletsten met elkaar over koetjes en kalfjes terwijl ze over de boulevard flaneerden. Af en toe wierpen ze steelse blikken op zijn verbonden, gekneusde gezicht.

“Ik zou de andere man niet willen zien,” zei een jonge Fransman binnensmonds tegen zijn vriendin. Ze grinnikten beiden.

OkГ©, niet in paniek raken, dacht Reid. Kennelijk kan je Arabisch en Frans spreken. De enige andere taal die Professor Lawson sprak was Duits, en een paar zinnetjes in het Spaans.

Er was nog iets, iets dat moeilijker te definiГ«ren was. Onder zijn benauwde zenuwen en instinct om op de vlucht te slaan, naar huis gaan, zich ergens te verschuilen, onder dat al was een kille, stalen terughoudendheid. Het was als de zware hand van een oudere broer op zijn schouder, een stem in zijn achterhoofd die zei, Relax. Je weet dit allemaal.

Terwijl de stem hem zachtjes vanuit zijn achterhoofd begeleidde, waren zijn dochters en hun veiligheid op de voorgrond. Waar waren ze? Wat dachten ze op dat moment? Wat zou het voor hen betekenen als ze beide ouders verloren?

Hij hield nooit op aan hen te denken. Zelfs toen hij in elkaar geslagen werd in die bedompte keldergevangenis, zelfs terwijl deze flitsen van visioenen zijn gedachten binnenvielen, had hij aan zijn meisjes gedacht – vooral aan die laatste vraag. Wat zou er met hun gebeuren als hij daar in die kelder stierf? Of als hij stierf tijdens het doen van het volkomen roekeloze ding dat hij nu zou doen?

Hij moest het weten. Hij moest op een of andere manier contact maken.

Maar eerst had hij een jas nodig, en niet alleen om de bloedvlekken op zijn hemd te bedekken. Het februariweer naderde tien graden Celsius maar het was nog altijd te koud om alleen in zijn hemd rond te lopen. De boulevard werkte als een windtunnel en er stond een straffe wind. Hij dook de eerste de beste kledingboetiek binnen en koos de eerste jas die zijn aandacht trok – een donkerbruin bomberjack, leer met een voering van fleece. Vreemd, dacht hij. Hij zou nooit eerder zo’n jack uitgekozen hebben, met zijn tweed- en ruitjeskledingsmaak, maar het trok hem aan.

Het bomberjack kostte tweehonderdveertig euro. Geen probleem; hij had een zak vol geld. Hij koos ook een nieuw hemd uit, een lichtgrijs T-shirt, en toen een spijkerbroek, nieuwe sokken en stevige bruine laarzen. Hij bracht al zijn aankopen naar de toonbank en betaalde contant.

Op een van de briefjes was een duimafdruk in bloed. De verkoper met samengeknepen lippen deed alsof hij het niet opmerkte. Een flits als van een stroboscoop in zijn hoofd –

“Een man gaat een pompstation binnen, helemaal onder het bloed. Hij betaalt voor zijn benzine en staat op het punt te vertrekken. De onthutste verkoper roept, �He man, gaat het wel?’ De man glimlacht. �O ja hoor, met mij wel. Het is niet mijn bloed.’

Die grap heb ik nog nooit eerder gehoord.

“Mag ik uw paskamer gebruiken?” vroeg Reid in het Frans.

De verkoper wees naar achter in de winkel. Hij had tijdens de hele transactie geen woord gezegd.

Voordat hij zich omkleedde, bekeek Reid zich voor de eerste keer in een schone spiegel. Jezus, wat zag hij eruit. Zijn rechteroog was vreselijk opgezwollen en het verband zat onder de bloedvlekken. Hij zou een drogist moeten vinden om goede eerstehulp spullen te kopen. Hij liet de inmiddels smerige en enigszins bloederige spijkerbroek over zijn gewonde dij glijden met een grimas. Iets viel op de grond en deed hem opschrikken. De Beretta. Hij was bijna vergeten dat hij het had.

Het pistool was zwaarder dan hij verwacht zou hebben. Negenhonderdvijfenveertig gram ongeladen, wist hij. Het voelde in zijn hand als het omhelzen van een oude geliefde, bekend en vreemd tegelijk. Hij zette het neer en kleedde zich verder om, propte zijn oude kleding in de winkeltas, en stak het pistool in de tailleband van zijn nieuwe spijkerbroek, tegen zijn onderrug aan.

Op de boulevard hield Reid zijn hoofd naar beneden en liep snel, zijn blik gericht op het trottoir. Hij kon op dit moment geen afleidende visioenen gebruiken. Hij gooide de tas met oude kleren in een vuilnisbak op een straathoek zonder vaart te minderen.

“O! Excusez-moi,” verontschuldigde hij zich toen zijn schouder hard tegen een passerende vrouw in pak botste. Ze keek hem boos aan. “So sorry.” Ze snoof en liep geïrriteerd weg. Hij stak zijn handen in zijn jaszakken – samen met de mobiele telefoon die hij uit haar handtas had gejat.

Het was gemakkelijk. Te gemakkelijk.

Twee straten verder dook hij onder de luifel van een warenhuis en pakte de telefoon. Hij zuchtte opgelucht – hij was met opzet op de zakenvrouw afgegaan, en zijn instinct werd beloond. Ze had Skype op haar telefoon geïnstalleerd, evenals een account dat gelinkt was aan een nummer in Amerika.

Hij opende de browser van de telefoon, zocht het nummer van Pap’s Deli in de Bronx op, en belde op.

De stem van een jonge man nam al snel de telefoon op. “Pap’s, waarmee kan ik u van dienst zijn?”

“Ronnie?” Een van zijn studenten van het vorige jaar werkte in deeltijd bij Reids favoriete broodjeszaak. “Met Professor Lawson.”

“He, Professor!” zei de jonge man vrolijk. “Hoe is het ermee? Wilt u afhaal bestellen?”

“Nee. Ja…iets daaromtrent. Hoor eens, ik moet je om een hele grote gunst vragen, Ronnie.” Pap’s Deli was maar zes straten van zijn huis verwijderd. Op mooie dagen liep hij geregeld de korte afstand om broodjes te halen. “Heb jij Skype op je telefoon?”

“Ja?” zei Ronnie met een verwarde inflectie aan zijn stem.

“Mooi. Je moet iets voor me doen. Schrijf dit nummer op…” Hij droeg de jongen op snel naar zijn huis te gaan, zien of er iemand thuis was en zo ja wie, en dan het Amerikaanse nummer op de telefoon terug te bellen.

“Professor, zit u in de problemen?”

“Nee Ronnie, alles is goed,” loog hij. “Ik ben mijn telefoon verloren en ik mag van een aardige vrouw haar telefoon lenen om mijn kinderen te laten weten dat alles goed met me is. Maar ik heb maar een paar minuten. Dus als je het alsjeblieft zou kunnen doen…”

“Hou maar op Professor. Ik help met plezier. Ik bel over een paar minuutjes terug.” Ronnie hing op.

Tijdens het wachten liep Reid heen en weer over de korte breedte van de luifel. Iedere paar seconden keek hij even naar de telefoon voor het geval hij het gesprek was misgelopen. Het leek wel een uur voordat die weer rinkelde, hoewel het eigenlijk maar zes minuten waren geweest.

“Hallo?” Hij beantwoorde de Skype-oproep bij de eerste rinkeltoon. “Ronnie?”

“Reid, ben jij het?” Een geagiteerder vrouwenstem.

“Linda!” zei Reid ademloos. “Wat ben ik blij dat je daar bent. Hoor eens, ik moet weten –“

“Reid, wat is er gebeurd? Waar ben je?” eiste ze.

“De meisjes, zijn ze in het – “

“Wat is er gebeurd?” viel Linda hem in de rede. “De meisjes werden vanochtend wakker, volledig van de kaart omdat je verdwenen was, dus belden ze mij en ik ben er direct heengegaan…”

“Linda, alsjeblieft,” probeerde hij ertussen te komen, “waar zijn ze?”

Ze sprak over hem heen, duidelijk overstuur. Linda had veel goede eigenschappen, maar crisis-bestendig was daar niet een van. “Maya zei dat je soms in de ochtend gaat wandelen maar de voor- en achterdeur waren allebei open, en ze wilde de politie bellen omdat ze zei dat je nooit je telefoon thuislaat, en nu komt deze jongen van de broodjeszaak hier opdagen en geeft me een telefoon-?”

“Linda!” siste Reid scherp. Twee oudere heren die hem net passeerden keken op van zijn uitbarsting. “Waar zijn de meisjes?”

“Ze zijn hier,” hijgde ze. “Ze zijn allebei hier, in het huis, met mij.”

“Zijn ze veilig?”

“Ja, natuurlijk. Reid, wat is er aan de hand?”

“Heb je de politie gebeld?”

“Nog niet, nee…op TV zeggen ze altijd dat je vierentwintig uur moet wachten voor je iemand als vermist opgeeft…Ben je in de problemen? Waar bel je vandaan? Van wie is dit account?”

“Dat kan ik je niet vertellen. Luister alleen naar me. Laat de meisjes een tas inpakken en breng ze naar een hotel. Niet eentje in de buurt; ga de stad uit. Misschien naar Jersey…”

“Reid, wat?”

“Mijn portemonnee is op mijn bureau in mijn kantoor. Gebruik de credit card niet rechtstreeks. Gebruik alle kaarten daarin om contant geld op te nemen en gebruik dat om het hotel te betalen. Hou het erop dat er geen definitieve vertrekdatum is.”

“Reid! Ik doe helemaal niets totdat je me verteld wat…wacht even.” Linda’s stem klonk nu gedempt en van ver weg. “Ja, hij is het. Het gaat goed met hem. Denk ik. Wacht, Maya!”

“Pa? Pa, ben jij het?” Een nieuwe stem aan de lijn. “Wat is er gebeurd? Waar ben je?”

“Maya! Ik, eh, ik moest plotseling iets doen, heel erg plotseling. Ik wilde je niet wakker maken…”

“Ben je niet goed bij je hoofd?” Haar stem was schel, tegelijkertijd paniekerig en bezorgd. “Ik ben niet achterlijk, pa. Zeg eerlijk wat er gebeurd is.”

Hij zuchtte. “Je hebt gelijk. Sorry. Ik kan je niet vertellen waar ik ben, Maya. En het is niet verstandig dat ik lang aan de telefoon blijf. Doe precies wat je tante zegt, oké? Je zal een tijdje uit het huis moeten gaan. Ga niet naar school. Ga niet ergens rondlopen. Praat niet over mij aan de telefoon of via een computer. Heb je dat begrepen?”

“Nee, ik begrijp er niets van! Zit je in de problemen? Moeten we de politie bellen?”

“Nee, doe dat maar niet,” zei hij. “Nog niet. Geef me…geef me alleen even de tijd om orde op zaken te stellen.”

Een lang moment was ze stil. Toen zij ze, “Beloof me alleen dat alles goed gaat met je.”

Hij kromp ineen.

“Papa?”

“Ja,” zei hij, iets te krachtig. “Alles gaat prima. Doe alsjeblieft wat ik zeg en ga mee met tante Linda. Ik hou van jullie allebei. Zeg dat namens mij tegen Sara, en geef haar een knuffel voor me. Ik zal contact opnemen met je zogauw ik kan-“

“Wacht, wacht!” zei Maya. “Hoe zal je contact met ons opnemen als je niet weet waar we zijn?”

Hij dacht even na. Hij kon Ronnie niet vragen om zich hier verder bij te betrekken. Hij kon de meisjes niet rechtstreeks bellen. En hij kon het risico niet lopen te weten waar ze waren, omdat dat tegen hem kon worden gebruikt…

“Ik zal een nepaccount opzetten,” zei Maya, “onder een andere naam. Je zal weten wat het is. Ik zal het alleen checken vanuit de hotelcomputers. Als je contact met ons moet opnemen, stuur een berichtje.”

Reid begreep het direct. Hij voelde een vlaag van trots; ze was zo slim, en zoveel rustiger onder stress dan hij ooit zou kunnen zijn.

“Papa?”

“Ja,” zei hij. “Goed idee. Pas op je zusje. Ik moet gaan…”

“Ik hou ook van jou,” zei Maya.

Hij beëindigde het gesprek. Toen snufte hij. Weer kwam het, dat prikkende instinct om naar huis te vluchten, naar hen, om hen veilig te houden, om hun koffers te pakken en ervandoor te gaan…

Dat was geen optie. Wat dit ook was, wie hem ook probeerde te pakken, ze hadden hem eenmaal gevonden. Hij had onwaarschijnlijk veel geluk gehad dat ze niet achter zijn meisjes aanzaten. Misschien wisten ze niet dat hij kinderen had. De volgende keer, als er tenminste een volgende keer was, zou hij misschien niet zo’n geluk hebben.

Reid opende de telefoon, trok de SIM-kaart eruit, en brak het doormidden. Hij gooide de stukken in een riool. Terwijl hij de straat uitliep, gooide hij de batterij in een vuilnisbak, en de twee helften van de telefoon in andere bakken.

Hij wist dat hij in de richting van de Rue de Stalingrad liep, hoewel hij geen idee wat hij zou doen als hij daar arriveerde. Zijn brein schreeuwde hem toe om van richting te veranderen, ergens anders heen te gaan. Maar die koelbloedigheid in zijn onderbewustzijn dwong hem verder te gaan.

Zijn ontvoerders hadden hem gevraagd wat hij van hun “plannen” wist. De locaties waar ze naar hadden gevraagd, Zagreb en Madrid en Teheran, daartussen moest een overeenkomst bestaan, en ze hielden duidelijk verband met de mannen die hem ontvoerd hadden. Wat deze visioenen ook waren – hij weigerde nog altijd om hen als iets anders aan te merken – ze bezaten de kennis van wat er ofwel gebeurd was ofwel stond te gebeuren. Kennis die hij niet kende. Hoe meer hij erover nadacht, hoe meer een gevoel van dringendheid in zijn hoofd zat te zeuren.

Nee, het was meer dan dat. Het voelde aan als een verplichting.

Zijn ontvoerders waren op het oog bereid geweest om hem langzaam om zeep te helpen om erachter te komen wat hij wist. En hij had het gevoel dat als hij er niet achter kon komen wat dit was en wat het dan was wat hij zou moeten weten, er meer mensen zouden sterven.

“Monsieur.” Reid schrok op uit zijn overpeinzingen toen een moederlijke dame met een omgeslagen sjaal zachtjes zijn arm aanraakte. “U bloedt,” zei ze in het Engels, en wees naar haar eigen wenkbrauwen.

“Oh. Merci.” Hij raakte met twee vingers zijn rechterwenkbrauw aan. Een kleine snee daar had het verband volledig ondergebloed en er liep een druppeltje bloed over zijn gezicht. “Ik moet een drogist gaan zoeken,” mompelde hij hardop.

Toen zoog hij de adem in terwijl een gedachte plotsklaps in hem opkwam: er was een drogisterij twee straten verder en naar links. Hij was er nooit binnen geweest – niet bij zijn eigen onbetrouwbare informatie in ieder geval – maar hij wist het gewoon, net zo gemakkelijk als hij de weg naar Pap’s Deli kende.

Een rilling liep over zijn rug. De andere visioenen waren min of meer lichamelijk geweest, en hadden zich gemanifesteerd uit een externe stimulans, zicht, geluid en zelfs geur. Ditmaal was er geen bijbehorend visioen. Het was een gewone kennisoproep, net zoals dat hij wist waar hij bij ieder straatbordje moest afslaan. Net zoals dat hij wist hoe hij de Beretta moest laden.

Hij nam de beslissing voor het licht op groen sprong. Hij zou naar deze bijeenkomst gaan, en zoveel mogelijk informatie verzamelen. Daarna zou hij beslissen wat daarmee te doen – het aan de autoriteiten doorgeven misschien, en zijn naam zuiveren met betrekking tot de vier mannen in de kelder. Dan mochten zij fijn de arrestaties uitvoeren terwijl hij huiswaarts vertrok naar zijn kinderen.

In de drogisterij kocht hij een dun tubetje superlijm, een doos verbandpleisters, wattenstaafjes en een foundation van bijna dezelfde kleur als zijn huid. Toen bracht hij zijn aankopen naar het toilet en deed de deur op slot.

Hij pelde het verband weg dat hij willekeurig op zijn gezicht had geplakt in het appartement, en waste de bloedkorsten van zijn wonden. Op de kleinere sneden deed hij de pleisters. Bij de diepere wonden, die normaal gezien hechtingen zouden vereisen, perste hij de randen van de huid samen en kneep een druppel superlijm uit. Gedurende het hele proces siste hij door zijn tanden. Daarna hield hij gedurende dertig seconden de adem in. De lijm brandde verschrikkelijk maar dat werd minder naarmate het droogde. Tenslotte wreef hij foundation over de contouren van zijn gezicht, in het bijzonder de nieuwe die door zijn sadistische voormalige ontvoerders waren aangebracht. Het was niet mogelijk om zijn gezwollen oog en gekneusde kaak te verbergen, maar tenminste zou hij nu minder bekijks hebben op straat.

Het geheel nam ongeveer een half uur in beslag. In die tijd bonsden klanten tweemaal op de deur van het toilet (de tweede keer riep een vrouw in het Frans dat haar kind bijna in zijn broek plaste). Beide malen riep Reid alleen maar terug, “Occupé!”

Toen hij eindelijk klaar was bestudeerde hij zichzelf in de spiegel. Het was niet bepaald perfect, maar het leek er tenminste niet op alsof hij in elkaar geramd was in een ondergrondse martelkamer. Hij vroeg zich af of hij een donkerdere foundation had moeten kiezen, iets om hem er meer als een buitenlander uit te laten zien. Wist de beller wie hij hoorde te ontmoeten? Zouden ze herkennen wie hij was – of wie ze dachten die hij was? De drie mannen die naar zijn huis waren gekomen, hadden niet zo zeker van hun zaak geleken; ze hadden het met een foto moeten controleren.

“Waar ben ik mee bezig?” vroeg hij zichzelf. Je bereid je voor op een vergadering met een gevaarlijke crimineel die waarschijnlijk een bekende terrorist is, zei de stem in zijn hoofd – niet die nieuwe, opdringerige stem, maar zijn eigen stem, van Reid Lawson. Dat was zijn eigen gezond verstand, dat hem bespotte.

Toen deed de bedaarde, assertieve persoonlijkheid van zich horen. Je gaat het prima doen, zei het tegen hem. Niets dat je niet eerder gedaan hebt. Zijn hand reikte instinctief naar de kolf van zijn Beretta die achterin zijn broek gestoken was, verhuld door zijn nieuwe jas. Je weet precies wat je moet doen.

Voordat hij de drogist verliet, kocht hij nog een paar dingen: een goedkoop horloge, een flesje water, en twee chocoladerepen. Buiten op het trottoir verorberde hij de chocoladerepen. Hij wist niet zeker hoeveel bloed hij had verloren en hij wilde zijn bloedsuikerniveau op peil houden. Hij dronk de hele fles water op en vroeg toen een voorbijganger hoe laat het was. Hij stelde de tijd in op het horloge en deed het om zijn pols.

Het was half zeven. Hij had meer dan genoeg tijd om vroeg op de ontmoetingsplaats te arriveren en zich voor te bereiden.



*



Het begon al te schemeren toen hij het adres bereikte dat hem aan de telefoon was opgegeven. De zonsondergang in Parijs wierp lange schaduwen over de boulevard. 187 Rue de Stalingrad was een bar in het 10e arrondissement, FГ©line genaamd, een aftandse kroeg met beschilderde ramen en barsten in de voorgevel. Het stond aan een straat die verder ook kunstgalerijen, Indiase restaurants en bohemienne cafГ©s huisde.

Reid pauzeerde even met zijn hand tegen de deur. Als hij hier naar binnen ging, was er geen weg terug. Hij kon nog altijd weg gaan. Nee, bedacht hij, dat kon hij niet. Waar zou hij heen gaan? Terug naar huis, zodat ze hem simpelweg weer konden oppakken? En leven met deze rare visioenen in zijn hoofd?

Hij ging naar binnen.

De muren van de bar waren zwart en rood geschilderd en bedekt met posters uit de jaren vijftig van grimmig ogende vrouwen met sigarettenhouders en silhouetten. Het was te vroeg, of misschien te laat, om er druk te zijn. Er liepen een paar klanten rond die in gedempte tonen spraken en beschermend over hun drankjes gebogen zaten. Melancholieke bluesmuziek speelde zachtjes op een stereo achter de bar.

Reid observeerde de tent van links naar rechts en weer terug. Niemand keek zijn kant op, en al helemaal niemand leek op de types die hem hadden gegijzeld. Hij ging zitten aan een klein tafeltje achterin en ging zo zitten dat hij de deur kon zien. Hij bestelde koffie, hoewel het grotendeels voor hem bleef staan dampen.

Een gekromde oude man gleed van een kruk af en hinkte de bar door richting de toiletten. Reid voelde dat zijn blik door de beweging werd aangetrokken en de man begon te bekijken. Achter in de zestig. Heupdysplasie. Gelige vingers, moeilijk ademend – een sigaarroker. Zijn ogen vlogen naar de andere kant van de kroeg zonder zijn hoofd te bewegen, waar twee ruig uitziende mannen in overalls een zacht maar fel gesprek hadden over sport. Fabrieksarbeiders. Die links heeft slaaptekort, waarschijnlijk heeft hij jonge kinderen. De man rechts heeft pas nog gevochten, of op z’n minst iemand een dreun verkocht; zijn knokkels hebben blauwe plekken. Hij merkte op dat hij, zonder te denken, de zoom van hun broek, hun mouwen en hoe ze met hun elleboog op tafel zaten zat te bestuderen. Iemand die een pistool op zak heeft zal het beschermen, proberen te verbergen, zelfs onbewust.

Reid schudde zijn hoofd. Hij begon paranoГЇde te worden, en deze aanhoudende niet-eigen gedachten hielpen niet. Maar toen dacht hij terug aan de vreemde gebeurtenis betreffende de drogist, het oproepen van de locatie daarvan enkel door de vermelden dat hij eentje moest vinden. De academicus in hem roerde zich. Misschien kan je hier iets van leren. In plaats van je ertegen te verzetten moet je je misschien ervoor openstellen.

De serveerster was een jonge, vermoeid ogende vrouw met bruine lokken met klitten erin. “Stylo?” vroeg hij toen ze hem voorbij liep. “Ou crayon?” Pen of potlood? Ze reikte in haar haarkluwen en vond een pen. “Merci.”

Hij streek een servetje glad en plaatste de punt van de pen erop. Dit was geen nieuwe vaardigheid die hij nooit eerder had geleerd; dit was een tactiek van Professor Lawson, eentje die hij al vele malen in het verleden had gebruikt om zich iets te herinneren en beter in zijn geheugen op te slaan.

Hij dacht terug aan zijn conversatie, als dat het juiste woord was, met de drie Arabische ontvoerders. Hij probeerde niet te denken aan hun dode ogen, het bloed op de vloer, of het dienblad met de scherpe werktuigen bedoeld om wat voor waarheid hij volgens hen bezat uit hem te snijden. In plaats daarvan concentreerde hij zich op de verbale details en schreef de eerste naam op die in hem opkwam.

Toen prevelde hij het hardop. “Sjeik Mustafar.”

Een Marokkaanse geheime locatie. Een man die zijn hele leven slechts weelde en macht had gekend, die minderbedeelden als vuil behandelde, hen onder zijn schoen vertrapte als vuil – nu in zijn broek scheet omdat hij weet dat je hem tot aan zijn nek in het zand kan begraven en niemand ooit zijn botten zou vinden.

“Ik heb je alles verteld dat ik weet!” dringt hij aan.

Tuttut. “Mijn informatie vertelt een ander verhaal. Vertelt dat je een hele hoop meer weet, maar dat je misschien bang bent voor de verkeerde mensen. Moet je es horen, Sjeik…mijn maatje in de kamer hiernaast? Hij begint een beetje zenuwachtig te worden. Het punt is, hij heeft een hamer – ’t is maar een klein dingetje hoor, een rotshamertje, net zoals geologen gebruiken? Maar het werkt super op kleine beenderen, knokkels…”

“Ik zweer het!” De sjeik wringt nerveus zijn handen. Je herkent het als een tic. “Er waren andere gesprekken over de plannen, maar die waren in het Duits, Russisch…ik verstond er niets van!”

“Ach, jeweetwel, Sjeik…een kogel klinkt hetzelfde in iedere taal.”

Reid kwam met een schok terug in de aftandse kroeg. Hij had een droge keel. De herinnering was intens geweest, zo levend en helder als welke herinnering dan ook waarvan hij zeker wist dat hij die echt ervaren had. En dit was zijn stem in zijn hoofd geweest, die zo achteloos liep te dreigen en dingen zei waarvan hij nooit gedroomd had dat hij ze tegen een ander zou zeggen.

Plannen. De sjeik had zeker iets gezegd over plannen. Wat voor vreselijk iets ook in zijn onderbewuste liep te zeuren, hij had een sterk gevoel dat het nog niet gebeurd was.

Hij nam een slokje van zijn inmiddels lauwe koffie om zijn zenuwen te kalmeren. “Oké,” zei hij tegen zichzelf. “Oké.” Tijdens zijn ondervraging in de kelder hadden ze gevraagd naar zijn medeagenten in het veld, en waren er drie namen door zijn hoofd geflitst. Hij schreef eentje op, en las het toen hardop voor. “Morris”.

Ogenblikkelijk doemde een gezicht voor hem op, een man van begin dertig, knap om te zien en zich daar terdege van bewust. Een arrogante halve grijns met een kant van zijn mond. Donker haar, gekapt om hem jonger te doen lijken.

Een privelandingsbaan in Zagreb. Naast je rent Morris. Jullie hebben allebei jullie pistool getrokken, met de lopen naar de grond gericht. Je mag die twee Iraniërs niet het vliegtuig laten bereiken. Morris richt tijdens het rennen en vuurt twee schoten af. Een raakt een kuit en de eerste man valt op de grond. Je haalt de andere in en gooit hem met geweld tegen de grond aan…

Een andere naam. “Reidigger.”

Een jongensachtige glimlach, keurig gekamd haar. Een klein buikje. Het overgewicht zou hem beter staan als hij een paar centimeter langer was geweest. Krijgt flink wat plagerijen te verduren, maar ondergaat die goedmoedig.

De Ritz in Madrid. Reidigger dekt de gang terwijl jij de deur intrapt en de bommenlegger verrast. De man grijpt het pistool op het bureau, maar jij bent sneller. Je breekt zijn pols…Later vertelt Reidigger je dat jij het geluid in de gang kon horen. Zijn maag was ervan omgekeerd. Iedereen lachte.

De koffie was nu koud geworden, maar Reid merkte het nauwelijks. Zijn vingers beefden. Er was geen twijfel over mogelijk; wat er ook met hem aan het gebeuren was, dit waren herinneringen – zijn herinneringen. Of die van iemand. Die ontvoerders hadden iets uit zijn nek gesneden en het een geheugenonderdrukker genoemd. Dat kon niet waar zijn; dit was hij niet. Dit was iemand anders. Hij kreeg de herinneringen van iemand anders, vermengd met zijn eigen herinneringen.

Reid plaatste de pen weer op het servetje en schreef de laatste naam op. Hij zei het hardop: “Johansson.” Een gestalte zwom zijn gedachten binnen. Lang blond haar, verzorgd en glanzend. Gladde, mooie jukbeenderen. Volle lippen. Donkergrijze ogen. Een visioen flitste…

Milaan. Avond. Een hotel. Wijn. Maria zit op het bed met haar benen onder haar gevouwen. De bovenste drie knoopjes van haar blouse staan open. Haar haar is in de war. Je hebt nooit eerder opgemerkt hoe lang haar wimpers zijn. Twee uren geleden zag je haar nog twee mannen in een vuurgevecht ombrengen, en nu is het Sangiovese en Pecorino Toscano. Jullie knieën raken elkaar bijna aan. Haar blik kruist de jouwe. Jullie zwijgen allebei. Je kan ik het in haar ogen zien, maar ze weet dat jij het niet kan. Ze vraagt naar Kate…

Reid kromp ineen toen een plotselinge hoofdpijn kwam opzetten die zich over zijn schedel verspreidde als een donderwolk. Tegelijkertijd vervaagde en verdween het visioen. Hij perste zijn ogen samen en greep een hele minuut lang zijn slapen vast totdat de hoofdpijn was verdwenen.

Wat was dat nou weer?

Om een of andere reden leek het erop dat de herinnering aan deze vrouw, Johansson, een kleine migraine had getriggerd. Nog verontrustender was het bizarre gevoel dat hem na de hoofdpijn gegrepen had. Het voelde aan als…begeerte. Nee, het was meer dan dat – het voelde aan als passie, versterkt door spanning en zelfs een beetje gevaar.

Hij vroeg zich af wie de vrouw was, maar schudde het van zich af. Hij wilde geen nieuwe hoofdpijn oproepen. In plaats daarvan deed hij de pen weer op het servet, met het plan om de laatste naam op te schrijven – Nul. Dat was hoe de Iraanse onderhandelaar hem genoemd had. Maar voordat hij het kon opschrijven of oplezen, kreeg hij een raar gevoel. De haren achterop zijn nek stonden recht overeind.

Hij werd bekeken.

Toen hij weer opkeek, zag hij een man in de duistere deuropening van FГ©line staan. Zijn blik was aan Reid vastgeklonken als een havik die een muisje bestudeerd. Reid voelde zich bevriezen. Hij werd bekeken.

Dit was de man die hij hier kwam ontmoeten, dat wist hij zeker. Herkende hij hem? De Arabische mannen hadden dat duidelijk niet. Verwachtte deze man iemand anders?

Hij legde zijn pen neer. Langzaam en behoedzaam verfrommelde hij het servetje en liet het in zijn halflege koude koffie vallen.

De man knikte eenmaal. Reid knikte terug.

Toen reikte de vreemdeling achter zij rug, naar iets dat in de achterkant van zijn broek weggestopt was.




HOOFDSTUK VIJF


Reid stond op met zo’n vaart dat zijn stoel bijna omviel. Zijn hand omklemde ogenblikkelijk de kolf van de Beretta, die warm was van zijn onderrug. Zijn gedachten schreeuwden hem paniekerig toe. Dit is een openbare ruimte. Er zijn hier mensen. Ik heb nog nooit eerder een pistool afgevuurd.

Voordat Reid zijn pistool kon trekken had de vreemdeling een portemonnee uit zijn achterzak gehaald. Hij grinnikte naar Reid, duidelijk geamuseerd door zijn nerveuze gedrag. Niemand anders in de kroeg leek het opgemerkt te hebben, behalve de serveerster met het rattennest op haar hoofd, die simpelweg een wenkbrauw optrok.

De vreemdeling liep naar de bar, schoof een briefje over de tafel, en mompelde iets tegen de barman. Toen begaf hij zich naar Reids tafeltje. Hij bleef een lang moment achter de lege stoel staan, met een kleine grijns op zijn lippen.

Hij was jong, niet ouder dan dertig, met zeer kort geknipt haar en een driedagenbaard. Hij was nogal slungelig en had een ingevallen gezicht, waardoor zijn scherpe jukbeenderen en uitstekende kin er bijna karikaturaal uitzagen. Zeer ontwapenend was de bril met een zwarte hoornen montuur die hij droeg, en deed denken dat Buddy Holly in de jaren tachtig was opgegroeid en cocaГЇne had ontdekt.

Hij was rechtshandig, kon Reid zien; hij hield zijn linkerelleboog dicht tegen zijn lichaam aan, wat er hoogstwaarschijnlijk op wees dat hij een pistool aan een schouderholster in zijn oksel had hangen, zodat hij die indien noodzakelijk met zijn rechterhand kon trekken. Zijn linkerarm hield zijn zwarte suГЁde jasje dicht om het pistool te verbergen.

“Mogu sjediti?” vroeg de man tenslotte.

Mogu…?” Reid begreep het niet meteen, zoals met Arabisch en Frans. Het was geen Russisch, maar lag er dicht genoeg tegenaan om de betekenis uit de context op te maken. De man vroeg of hij mocht gaan zitten.

Reid wees naar de lege stoel tegenover hem, en de man ging zitten. Al die tijd hield hij zijn linkerelleboog tegen zich aan gedrukt.

Zodra hij zat, bracht de serveerster een glas donker, amberkleurig bier en plaatste het voor hem op het tafeltje. “Merci,” zei hij. Hij grijnsde naar Reid. “Je Servisch is niet zo goed?”

Reid schudde zijn hoofd. “Nee.” Servisch? Hij was er vanuit gegaan dat die hij zou ontmoette Arabisch zou zijn, net als zijn ontvoerders en de ondervrager.

“In English, then? Ou français?”

“Jij mag kiezen.” Reid was verrast hoe kalm en gelijkmatig zijn stem klonk. Zijn hart barstte bijna uit zijn borst van angst en…en hij moest toegeven, tenminste een sprankje nerveuze opwinding.

De grijns van de Servische man werd breder. “Ik hou van deze plek. Het is donker. Het is rustig. Het is het enige café dat ik ken in dit arrondissement dat Franziskaner serveert. Het is mijn favoriet.” Hij nam een lange teug van zijn glas, met zijn ogen dicht, en een kreun van genot ontsnapte aan zijn keel. “Que delicioso.” Hij opende zijn ogen en voegde toe, “Jij bent niet wat ik verwacht had.”

Een vlaag van paniek kwam op in Reids maag. Hij weet het, schreeuwde zijn gedachten hem toe. Hij weet dat je niet degene bent met wie hij eigenlijk een afspraak heeft, en hij heeft een pistool.

Rustig maar, zei de andere kant, de nieuwe kant. Je kan dit wel aan.

Reid slikte, maar wist op een of andere manier zijn ijzige houding te bewaren. “Jij ook niet,” antwoordde hij.

De Serviër grinnikte. “Eerlijk is eerlijk. Maar we zijn met velen, ja? En jij – jij bent Amerikaan?”

“Expat,” antwoorde Reid.

“Zijn we dat niet allemaal?” Weer gegrinnik. “Voor jou heb ik maar een andere Amerikaan in ons, eh…wat is het woord…conglomeraat? Ja. Dus voor mij, is het niet zo vreemd.” De man knipoogde.

Reid verstijfde. Hij kon niet opmaken of het een grapje was of niet. Wat als hij wist dat Reid deed alsof, en dat hij hem aan het lijntje hield of tijd aan het rekken was? Hij legde zijn handen op zijn schoot om zijn bevende vingers te verbergen.

“Je mag me Yuri noemen. Hoe mag ik jou noemen?”

“Ben.” Het was de eerste naam die hem te binnen schoot, de naam van een mentor van toen hij assistent-hoogleraar was.

“Ben. Hoe ben jij verzeild geraakt in werken voor de Iraniërs?”

“Met,” corrigeerde Reid. Hij vernauwde zijn ogen het effect te versterken. “Ik werk met hen.”

De man, deze Yuri, nam nog een slokje bier. “Prima. Met. Hoe ben je erin terecht gekomen? Ondanks onze gemeenschappelijke belangen, zijn ze nogal een, eh…gesloten groep.”

“Ik ben betrouwbaar,” zei Reid zonder te knipperen. Hij had geen idee waar deze woorden vandaan kwamen, noch van de overtuiging waarmee ze werden uitgesproken. Hij sprak ze net zo gemakkelijk alsof hij ervoor had gerepeteerd.

“En waar is Amad?” vroeg Yuri achteloos.

“Kon niet komen,” antwoordde Reid op gelijkmatige toon. “Doet je de groeten.”

“Oké, Ben. Je zegt dat de daad verricht is.”

“Ja.”

Yuri leunde voorover, zijn ogen vernauwd. Reid kon de mout in zijn adem ruiken. “Ik moet het van jou horen, Ben. Zeg me, is CIA-man dood?”

Een moment zat Reid stokstijf in zijn stoel. CIA? Bedoelt hij de CIA? Plotseling vielen die agenten in het veld en de visioenen van terroristen aanhouden op luchthaventjes en in hotels op z’n plaats, ook al snapte hij het gehele plaatje nog niet. Toen herinnerde hij zich de ernst van zijn situatie en hoopte dat hij geen aanwijzingen had gegeven om zijn toneelspel te verraden.

Ook hij leunde voorover en zei langzaam, “Ja, Yuri. CIA-man is dood/”

Yuri leunde nonchalant achterover en grinnikte weer. “Mooi.” Hij pakte zijn glas op. “En de informatie? Je hebt het?”

“Hij heeft ons alles gegeven wat hij wist,” vertelde Reid hem. Hij merkte op dat zijn vingers onder de tafel niet langer beefden. Het was alsof er iemand anders nu de regie had overgenomen, alsof Reid Lawson op de achterbank van zijn eigen hersenen zat. Hij besloot zich er niet tegen te verzetten.

“De locatie van Mustafar?” vroeg Yuri. “En alles wat hij aan ze gezegd heeft?”

Reid knikte/

Yuri knipperde een aantal keer verwachtingsvol. “Ik wacht.”

Reid werd getroffen door een besef als een zwaargewicht, toen zijn hoofd de schaarse kennis die hij bezat begreep. De CIA was in het spel. Er was een of ander plan waarbij vele mensen om zouden komen. De sjeik wist er alles van en had hen – had hem – alles verteld. Deze mannen moesten weten wat de sjeik wist. Dat was wat Yuri wilde nemen. Wat het ook was, het voelde groots aan en Reid was er middenin verzeild geraakt…hoewel hij het gevoel had dat dat niet voor de eerste keer was.

Lange tijd zei hij niets, lang genoeg om de glimlach van Yuri’s lippen in een geforceerde, verwachtingsvolle, starende blik te zien veranderen. “Ik ken jou niet,” zei Reid. “Ik weet niet voor wie je werkt. Verwacht je echt dat ik je alles ga vertellen dat ik weet, en dan de deur uitloop, en er maar vanuit ga dat het op de juiste plek terecht komt?”

“Ja,” zei Yuri, “dat is precies wat ik verwacht, en precies de reden voor deze ontmoeting.”

Reid schudde zijn hoofd. “Nee. Kijk, Yuri, ik denk dat deze informatie te belangrijk is om het hier en daar rond te fluisteren en dan maar hopen dat het de juiste oren in de juiste volgorde bereikt. Daarbij is er wat jou betreft maar een plek waar het bestaat – hier.” Hij tikte tegen zijn eigen linkerslaap. Het was waar; de informatie die ze nodig hadden was, waarschijnlijk, ergens in zijn achterhoofd, klaar om opgeroepen te worden. “Ik denk ook,” vervolgde hij. “Dat onze plannen zullen moeten veranderen, nu ze deze informatie hebben. Ik ben er klaar mee boodschappertje te spelen. Ik wil meedoen. Ik wil een echte rol.”

Yuri staarde een tijd alleen maar naar hem. Toen liet hij een scherpe, balkende lach horen en tegelijkertijd sloeg hij zo hard op het tafeltje dat enkele gasten om hen heen opschrokken. “Jij!” riep hij uit, zwaaiend met een vinger. “Jij mag dan een expat zijn, maar jij hebt nog steeds die Amerikaanse ambitie!” Hij begon weer te lachen, en klonk precies als een ezeltje. “Wat wil je weten, Ben?”

“Laten we beginnen met voor wie je werkt.”

“Hoe weet je dat ik voor iemand werk? Misschien ben ik wel de baas. Het brein achter het geniale plan!” Hij hield beide handpalmen omhoog met een groots gebaar en lachte weer.

Reid grijnsde. “Dacht ’t niet. Ik denk dat jij in dezelfde positie verkeert als ik, informatie heen en weer verslepen, geheimen uitwisselen, mensen ontmoeten in kutkroegjes.” Ondervragingstactiek –benadruk overeenkomsten tussen jullie beiden. Yuri was duidelijk meertalig, en leek niet dezelfde geharde houding te hebben als zijn ontvoerders. Maar ook al zat hij op de laagste rangen van de organisatie, hij wist nog altijd meer dan Reid. “Wat dacht je van een deal? Jij vertelt me wat jij weet, en ik vertel je wat ik weet.” Hij dempte zijn stem tot hij bijna fluisterde. “En geloof me maar. Je wilt weten wat ik weet.”

Yuri streelde bedachtzaam zijn kin. “Ik mag jou, Ben. Dat is, hoe zeg je ook alweer, eh…tegenstrijdig, want van Amerikanen word ik meestal misselijk.” Hij grinnikte. “Jammer voor jou, kan ik je niet vertellen wat ik niet weet.”

“Geef me dan een duwtje in de richting van iemand die dat wel kan.” De woorden stroomden uit hem terwijl ze aan zijn hersenen voorbij gingen en rechtstreeks naar zijn keel vloeiden. Het logische deel van hem (of liever gezegd, het Lawson-deel van hem) protesteerde luidkeels. Waar ben je me bezig?! Pak wat je pakken kan en maak je uit de voeten!

“Wil je een ritje met me gaan maken?” Yuri’s ogen flitsten. “Ik breng je naar mijn baas. Daar kan jij hem vertellen wat je weet.”

Reid aarzelde. Hij wist dat hij het niet moest doen. Hij wist dat hij het niet wilde doen. Maar dat bizarre gevoel van verplichting was er nog steeds, evenals die stalen koelbloedigheid in zijn achterhoofd die weer tegen hem zei, Rustig maar. Hij had een pistool. Hij had kennelijk bepaalde vaardigheden. Hij was tot dit punt gekomen, en gebaseerd op wat hij wist, leek dit een stuk verder te gaan dan een paar IraniГ«rs in een Parijse kelder. Er was een plan, en de CIA was ergens bij betrokken, en op een of andere manier wist hij dat er uiteindelijk veel gewonden of erger zouden vallen.

Hij knikte eenmaal, zijn kaken stijf op elkaar geklemd.

“Mooi.” Yuri sloeg zijn glas achterover en stond op. Zijn linkerelleboog was nog steeds tegen zijn lichaam gedrukt. “Au revoir.” Hij zwaaide naar de barman. Toen leidde de Serviër hem naar de achterkant van Féline, door een kleine, bedompte keuken, en door een stalen deur die uitkwam op een keistenen steegje.

Reid volgde hem de nacht in, verbaasd dat het zo snel zo donker was geworden terwijl hij in de kroeg zat. Aan het eind van de steeg stond een zwarte terreinwagen, met ramen die zo donkergetint waren dat het leek alsof ze beschilderd waren. De achterdeur opende nog voor Yuri hem bereikte, en twee gorilla’s stapten uit. Reid kon hen op geen andere manier beschrijven; ze waren beiden breedgeschouderd, indrukwekkend, en deden niets om hun TEC-9 volautomatische pistolen te verbergen, die aan okselharnassen schommelden.

“Rustig maar, vrienden,” zei Yuri. “Dit is Ben. We nemen hem mee naar Otets.”

Otets, fonetisch Russisch voor “vader.” Of, op het meest technische niveau, “maker.”

“Kom,” zei Yuri vriendelijk. Hij deed een hand op Reids schouder. Het is een heel mooi ritje. We zullen onderweg champagne drinken. Kom.”

Reids benen weigerden dienst. Het was riskant – te riskant. Als hij in deze auto met deze mannen stapte en ze kwamen erachter wie hij was, of zelfs maar dat hij niet was wie hij zei dat hij was, kon hij het met de dood bekopen. Zijn dochters zouden weeskinderen zijn, en ze zouden hoogstwaarschijnlijk nooit weten wat er uiteindelijk met hem gebeurd was.

Maar welke keuze had hij? Hij kon niet bepaald doen alsof hij plotseling van gedachten veranderd was; dat zou veel te verdacht zijn. Waarschijnlijk had hij al twee stappen genomen voorbij de grens van geen weg terug door Yuri hierheen te volgen. En als hij de poppenkast lang genoeg kon volhouden, kon hij misschien de bron vinden – en erachter komen wat er in zijn eigen hoofd aan de gang was.

Hij nam een stap in de richting van de terreinwagen.

“Ah! Un momento, por favor.” Yuri zwaaide met een vinger naar zijn gespierde begeleiders. Een van hen dwong Reids armen omhoog terwijl de andere hem fouilleerde. Allereerst vond hij de Beretta, in de achterkant van zijn spijkerbroek gestoken. Toen groef hij met twee vingers in Reids zakken en haalde de rol euro’s en de burnertelefoon tevoorschijn, en gaf alle drie aan Yuri.

“Dit mag je houden.” De Serviër gaf hem het geld terug. “Deze daarentegen houden we. Veiligheid. Je begrijpt het wel.” Yuri stak de telefoon en het pistool in de binnenzak van zijn suède jas, en heel even zag Reid de bruine kolf van een pistool.

“Ik begrijp het,” zei Reid. Nu was hij ongewapend en zonder middelen om om hulp te bellen als hij het nodig had. Ik moet vluchten, dacht hij. Begin gewoon te sprinten en kijk niet om…

Een van de gorilla’s dwong zijn hoog omlaag en duwde hem vooruit, op de achterbank van de terreinwagen. Beiden klommen er na hem in en Yuri volgde. Hij trok de deur achter zich dicht. Hij zat naast Reid. De gekromde gorilla’s gingen op een aangepaste bank direct achter de chauffeur tegenover hen zitten met hun gezichten naar hen toe. Hun schouders raakten elkaar bijna.

Een van de twee klopte met twee knokkels op de scheidingswand met de chauffeur. “Otets,” zei hij kortaf.

Een zware, veelzeggende klik vergrendelde de achterdeuren. Toen drong het grimmige besef tot Reid door van wat hij had gedaan. Hij was in een auto gestapt met drie gewapende mannen zonder enig idee waar hij heen ging, en vrijwel geen idee als wie hij zich moest voordoen. Het was niet zo moeilijk geweest om Yuri voor de gek te houden, maar nu werd hij naar een of andere leider gebracht…zouden ze weten dat hij niet was wie hij zei dat hij was? Hij vocht tegen de drang om naar voren te springen, de deur open te rukken en zich uit de auto te laten vallen. Hieruit was geen ontsnapping mogelijk, in ieder geval niet op dit moment; hij zou moeten wachten tot ze op hun bestemming arriveerden en dan hopen dat hij er in een stuk uit kon komen.

De terreinwagen begon zijn tocht door de straten van Parijs.




HOOFDSTUK ZES


Yuri, die zo praatgraag en levendig was geweest in de Franse kroeg, hield zich ongebruikelijk stil gedurende de autorit. Hij opende een vakje naast zijn stoel en pakte er een versleten boek met een gescheurde kaft uit – Machiavelli’s De Heerser. De hoogleraar die Reid ook was wilde hem hardop uitlachen.

De twee gorilla’s tegenover hem zwegen ook. Hun ogen staarden direct naar voren alsof ze gaten door Reid probeerden te staren. Hij prentte snel hun kenmerken in zijn geheugen: de man links was kaal, blank, met een donkere getrimde snor en varkensoogjes. Onder zijn schouder zat een TEC-9 en in een enkelholster een Glock 27. Een gekarteld, bleek litteken boven zijn linkerwenkbrauw leek te wijzen op slordig uitgevoerd oplapwerk (een beetje zoals wat Reid waarschijnlijk te wachten stond wanneer zijn superlijmhechting genas). Hij kon de nationaliteit van de man niet opmaken.

De tweede gorilla was een paar tinten donkerder, had een volle, onverzorgde baard, en een stevig buikje. Zijn linkerschouder leek enigszins te hangen, alsof hij problemen had met zijn rechterheup. Ook hij had een automatisch pistool onder een arm, maar geen andere wapens die Reid kon zien.

Wat hij wel kon zien was het merkteken op zijn nek. De huid was daar opgezwollen en roze, iets uitpuilend door verbranding. Het was hetzelfde teken dat hij op de Arabische woesteling had gezien, in de kelder in Parijs. Een of ander letterteken, dat wist hij zeker, maar niet een die hij herkende. De man met de snor leek er geen te hebben, hoewel veel van zijn nek bedekt was door zijn hemd.

Yuri had ook geen merkteken – tenminste niet een dat Reid kon zien. De kraag van het suède jasje van de Serviër zat hoog in de nek. Zou een statussymbool kunnen zijn, dacht hij. Iets dat je moet verdienen.

De chauffeur stuurde de auto de A4 op, liet Parijs achter zich en ging richting het noordoosten naar Reims. De getinte ramen maakten de nacht nog donkerder; toen ze eenmaal de Lichtstad verlaten hadden was het moeilijk voor Reid om oriГ«ntatiepunten te vinden. Hij moest afgaan op de wegmarkeringen en borden om uit te vinden waar ze heen gingen. Het landschap veranderde langzaam van goed belicht stadsgebied naar een luierende plattelandsomgeving. De snelweg viel en rees lichtjes als het land en de boerderijen aan weerszijden.

Na een uur in totale stilte gereden te hebben, schraapte Reid zijn keel. “Is het nog veel verder?” vroeg hij.

Yuri legde een vinger tegen zijn lippen en grinnikte toen. “Oui.”

Reid brieste, maar hij zei niets meer. Hij had moeten vragen hoe ver weg ze hem brachten; wat hem betrof zouden ze misschien zelfs in BelgiГ« kunnen eindigen.

Route A4 werd A34, die op zijn beurt veranderde in A304 terwijl ze verder naar het noorden gingen. De bomen in het pastorale platteland werden breder en dichter op elkaar, brede paraplu-achtige sparren die het weidse boerenland opslokten en ondoordringbare bossen werden. De hellingsgraad van de weg liep op terwijl de heuveltjes tot kleine bergen werden.

Deze plek kende hij. Of liever gezegd, hij kende de regio, en niet vanwege flitsvisioenen of geГЇmplanteerde herinneringen. Hij was hier nog nooit geweest, maar hij wist uit zijn boeken dat ze de Ardennen hadden bereikt, een bergachtige strook bossen die gedeeld werd door het noordoosten van Frankrijk, het zuiden van BelgiГ« en het noorden van Luxemburg. Het was in de Ardennen dat het Duitse leger in 1944 had geprobeerde om hun gepantserde divisies door het dichtbeboste gebied te sturen om te proberen de stad Antwerpen in te nemen. Dit werd verijdeld door Amerikaanse en Britse legertroepen bij de rivier de Maas. De daaropvolgende strijd stond bekend als de Slag om de Ardennen, en was het laatste grote offensief van de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog.

Hoe benepen zijn situatie ook was of zou worden, om een of andere reden vond hij wat troost in de gedachten aan geschiedenis, zijn voormalig leven, en zijn studenten. Maar toen dacht hij weer aan zijn dochters die zo alleen en angstig waren, en geen idee hadden waar hij was of wat hij had gedaan.

Inderdaad zag Reid al gauw een bord dat aangaf dat ze de grens naderden. Belgique, stond op het bord, en daaronder Belgien, België, Belgium. Nog geen drie kilometer verder minderde de terreinwagen vaart en kwam tot stilstand bij een enkel klein loket met een betonnen luifel. Een man met een dikke jas en een wollen, gebreide muts keek de auto in. Grenscontrole tussen Frankrijk en België was heel anders dan de meeste Amerikanen gewend waren. De chauffeur rolde een raam naar beneden en sprak met de man, maar de woorden werden gedempt door de gesloten scheidingswand en ramen. Reid spiedde door de tint en zag de arm van de chauffeur naar buiten reiken en iets aan de grensbewaker geven – een briefje. Smeergeld.

De man met de muts wuifde hen door.

Een paar kilometer verder op de N5 voegde de terreinwagen uit en sloeg een smal weggetje in dat parallel liep met de hoofdweg. Er was geen bord voor de afslag en de weg zelf was nauwelijks geasfalteerd; het was een aanvoerweg, waarschijnlijk eentje gemaakt voor houtkapvoertuigen. De auto schokte over de diepe groeven in de aarde. De twee gorilla’s tegenover Reid botsten tegen elkaar aan, maar bleven nog altijd recht vooruit naar hem staren.

Hij keek op het goedkope horloge dat hij in de drogist had gekocht. Twee uur en zesenveertig minuten waren ze al onderweg. Gisteravond was hij in Amerika geweest, en toen wakker geworden in Parijs, en nu was hij in BelgiГ«. Rustig maar, suste zijn onderbewuste. Je bent hier al eens geweest. Blijf je aandacht erbij houden en hou je mond dicht.

Aan weerszijden van de weg was er niets anders dan brede bomen. De terreinwagen vervolgde zijn weg, op en neer de zijkant van een berg op. Reid keek de hele tijd uit het raam. Hij deed alsof hij maar wat voor zich zat te suffen, maar zocht naar een oriëntatiepunt of een bord dat hem kon vertellen waar ze zich bevonden – liefst iets dat hij later aan de autoriteiten kon doorgeven als nodig.

In de verte waren lichtjes, hoewel hij met deze hoek niet de bron kon ontwaren. De terreinwagen minderde weer vaart en kwam zachtjes tot stilstand. Reid zag een zwart ijzeren hek met aan elke spijl een gevaarlijke punt, dat zich aan beide kanten uitstrekte en in de duisternis verdween. Naast hun voertuig was een klein bewakershuisje van glas en donker baksteen, binnenin verlicht door een tl-buis. Een man verscheen. Hij droeg een nette broek en een wollen jas, met de kraag omhoog over zijn nek en een grijze sjaal om zijn keel geknoopt. Hij deed geen poging om de MP7 met geluiddemper, die aan een band over zijn rechterschouder hing, te verbergen. Sterker nog, toen hij naar de auto liep klemde hij het automatisch geweer vast, hoewel hij de loop niet optilde.

Heckler & Koch, productievariant MP7A1, sprak een stem in Reids hoofd. Zeven-punt-een-inch geluiddemper. Elcon reflexvizier. Magazijn van dertig kogels.

De chauffeur rolde zijn raam naar beneden en sprak een paar secondenlang met de man. Toen liep de bewaker om de terreinwagen en trok de deur aan Yuri’s zijde naar boven. Hij boog voorover en keek de auto in. Reid rook whisky en voelde ijskoude lucht die met een ruk de auto binnenkwam bijten. De man keek elk van hen aan, en zijn blik bleef op Reid steken.

“Kommunikator,” zei Yuri. “Chtoby uvidet’ nachal’nika.” Russisch. Boodschapper, hier voor de baas.

De bewaker zei niets. Hij sloot de deur weer en ging terug naar zijn post. Daar drukte hij op een knopje op een klein bedieningspaneel. De zwarte poort zoemde terwijl het aan de kant rolde, en de terreinwagen reed erdoor.

Reids keel kneep zich samen toen de volle ernst van zijn situatie op hem begon te drukken. Hij was naar deze ontmoeting gekomen met de bedoeling informatie te vergaren over wat er gaande was – niet alleen met hem, maar met al die praat over plannen en sjeiks en buitenlandse steden. Hij was in de auto gestapt met Yuri en de twee gorilla’s toen hij vol vuur zat om een bron te vinden. Hij had hen hem uit het land laten brengen naar deze dichtbeboste regio, en nu waren ze achter een hoog, bewaakt, puntig hek. Hij had geen idee hoe hij zich hieruit zou werken als er iets mis ging.

Rustig maar. Je hebt dit eerder gedaan.

Dat heb ik helemaal niet! dacht hij wanhopig. Ik ben een hoogleraar uit New York. Ik weet niet wat ik aan het doen ben. Waarom heb ik dit gedaan? Mijn meisjes…

Geef je er maar gewoon aan over. Als het erop aan komt, zal je weten wat te doen.

Reid ademde diep in, maar het deed weinig om zijn zenuwen te kalmeren. Hij staarde uit het raam. In het donker kon hij nog maar net zijn omgeving ontwaren. Achter het hek waren geen bomen, maar een enorm aantal rijen korte dikke wijnranken, die door roosters klommen en weefden…het was een wijngaard. Of het daadwerkelijk een wijngaard was of slechts iets anders moest verbergen wist hij niet, maar in ieder geval was het iets herkenbaars, iets dat gezien kon worden door een helikopter of een drone.

Mooi. Dat zal later goed van pas komen.

Als er een later is.

De terreinwagen reed nog zo’n anderhalve kilometer langzaam over het grindweggetje voor de wijngaard eindigde. Voor hen was een paleiselijk gebouw, bijna een kasteel, van grijs steen met gewelfde ramen en klimop aan de zuidelijke façade. Heel eventjes stond Reid de prachtige architectuur te bewonderen; het was waarschijnlijk wel tweehonderd jaar oud, misschien ouder. Maar ze stopten er niet; in plaats daarvan cirkelde de auto om het grootse huis en er achterlangs. Na nog een kilometer parkeerden ze op een kleine parkeerplaats en deed de chauffeur de motor uit.

Ze waren gearriveerd. Maar waar ze gearriveerd waren, daarvan had hij geen idee.

De gorilla’s stapten eerst uit, toen Reid gevolgd door Yuri. De bittere koude benam hem de adem. Hij klemde zijn kaken opeen zodat zijn tanden niet klapperden. Zijn twee grote begeleiders leken er hoegenaamd geen last van te hebben.

Zo’n vijftig meter van hen vandaan was een uitgestrekte, lage constructie, twee verdiepingen hoog en verscheidene malen breder; zonder ramen en gemaakt van gegolfd staal dat beige geschilderd was. Een soort voorziening, beredeneerde Reid – misschien voor het maken van wijn. Maar hij betwijfelde het.

Yuri rekte zijn ledematen kreunend uit. Toen grijnsde hij naar Reid. “Ben, ik begrijp dat we nu hele goede vrienden zijn, maar toch…” Hij haalde een dunne strook zwart textiel uit zijn jaszak. “Ik moet erop aandringen.”

Reid knikte eenmaal kordaat. Welke keuze had hij? Hij draaide zich om zodat Yuri de blinddoek om zijn ogen kon binden. Een sterke, vlezige hand greep zijn bovenarm – ongetwijfeld een van de gorilla’s.

“Zo dan,” zei Yuri. “Op naar Otets.” De sterke hand trok hem voorwaarts en leidde hem terwijl ze in de richting van het stalen gebouw liepen. Hij voelde een andere schouder tegen de zijne bewegen aan de andere kant; hij had aan iedere zijde een van de grote gorilla’s.

Reid ademde gelijkmatig door zijn neus en probeerde zijn best om kalm te blijven. Luister, zeiden zijn gedachten tegen hem.

Ik luister.

Nee, luister. Luister, en ga erin mee.

Iemand bonsde driemaal op een deur. Het geluid was dof en zo hol als een trommel. Hoewel hij niets kon zien, beeldde Reid zich in dat Yuri met zijn vuist op de zware stalen deur bonsde.

Katsjunk. Een dwarsbalk schoof voorbij. Een woesj, een vlaag van warme lucht toen de deur opende. Ineens, een collage van geluid – het klinken van glas, het klotsen van vloeistof, het zoemen van transportbanden. Zo te horen de werktuigen van een wijnboer. Vreemd; hij had van buiten niets gehoord. De buitenmuren van het gebouw zijn geluidsdicht.

De zware hand leidde hem naar binnen. De deur ging weer dicht en de dwarsbalk werd op zijn plaats geschoven. De vloer onder hem voelde aan als glad beton. Zijn schoenen sloegen tegen een kleine plas. De zurige lucht van fermentatie was het sterkst, en vlak daaronder de zoetere, bekende geur van druivensap. Ze maken hier daadwerkelijk wijn.

Reid telde zijn passen over de vloer van het gebouw. Ze gingen door een tweede set deuren, en daarmee kwam een assortiment aan nieuwe geluiden. Machines – hydraulische pers. Drilboor. De klinkende ketting van een transportband. De geur van fermentatie werd vervangen door smeervet, motorolie, en…Poeder. Ze zijn hier iets aan het maken; hoogstwaarschijnlijk munitie. Er was iets anders, iets bekends, naast de olie en de poeder. Het was iets zoets, als amandelen… Dinitrotoluene. Ze maken explosieven.

“Trap,” zei Yuri’s stem dicht bij zijn oor, toen Reids scheenbeen tegen de onderste trede botste. De zware hand bleef hem leiden terwijl vier paar voetstappen de stalen trap beklom. Dertien stappen. Degene die dit gebouwd heeft is kennelijk niet bijgelovig.

Bovenaan was er weer een stalen deur. Toen die eenmaal achter hen gesloten was, was er geen geluid meer van de machines te horen – weer een geluidsdichte kamer. Klassieke pianomuziek speelde vlakbij. Brahms. Variaties op een thema van Paganini. De melodie was niet klankrijk genoeg om van een echte piano te komen; een of andere stereo.

“Yuri.” De nieuwe stem was een strenge bariton die lichtelijk schor was, van teveel schreeuwen misschien, of van teveel sigaren. Aan de geur van de kamer af te lezen was het het laatste. Misschien allebei.

“Otets,” zei Yuri onderkruiperig. Hij sprak snel in het Russisch. Reid deed zijn best om Yuri’s accent te volgen. “Ik breng u goed nieuws uit Frankrijk…”

“Wie is deze man?” eiste de bariton. De manier waarop hij sprak leek erop te wijzen dat Russisch zijn moedertaal was. Reid vroeg zich af wat de connectie zou kunnen zijn tussen de Iraniërs en deze Russische man – of zelfs met de gorilla’s in de terreinwagen, of de Servische Yuri. Misschien wapenhandel, zei de stem in zijn hoofd. Of iets ergers.

“Dit is de boodschapper van de Iraniërs,” antwoordde Yuri. “Hij heeft de informatie die we nodig hebben voor –“

“Je hebt hem hiernaartoe gebracht?” viel de man hem in de rede. Zijn diepe stem schreeuwde nu. “Je moest naar Frankrijk gaan en de Iraniërs ontmoeten, niet mannen naar mij slepen! Je stelt alles in gevaar met deze stomheid!” Er was een scherpe krak – de achterkant van een harde hand in een gezicht – en een luide ademteug van Yuri. “Moet ik je taakomschrijving op een kogel schrijven om het door je dikke schedel te laten doordringen?!”

“Otets, alstublieft…” stamelde Yuri.

“Noem me niet bij die naam!” brulde de man. Een pistool werd gespannen – een zwaar pistool, aan het geluid te horen. “Noem me bij geen enkele naam in bijzijn van deze vreemdeling!”

“Hij is geen vreemdeling!” jammerde Yuri. “Hij is Agent Nul! Ik heb je Kent Steele gebracht!”




HOOFDSTUK ZEVEN


Kent Steele.

De stilte regeerde een paar seconden die wel minuten leken. Honderden visioenen flitsten razendsnel door Reids hoofd alsof ze er door een machine ingestopt werden. De CIA. Nationale Geheime Service, Bijzondere Activiteitendivisie, Groep Speciale Operaties. Psychologische operaties.

Agent Zero.

Als je ontmaskerd wordt, ben je dood.

We praten niet. Nooit.

Onmogelijk.

Zijn vingers beefden opnieuw.

Het was simpelweg onmogelijk. Dingen zoals het wissen van iemands geheugen of implantaten of onderdrukkers hoorden bij complottheorieГ«n en Hollywoodfilms.

Het maakte nu toch niet uit. Ze hadden de hele tijd geweten wie hij was – van de kroeg tot de autorit en helemaal tot aan België toe, had Yuri geweten dat Reid niet was wie hij zei dat hij was. Nu was hij geblinddoekt en gevangen achter een stalen deur met minstens vier gewapende mannen. Niemand anders wist waar hij was of wie hij was. Een zware brok van angst vormde zich diep in zijn maag en dreigde hem misselijk te maken.

“Nee,” zei de baritonstem langzaam. “Nee, je vergist je. Stomme Yuri. Dit is niet de CIA-man. Als het hem wel was geweest zou jij nu niet hier staan!”

“Tenzij hij hier kwam om u te vinden!” sprak Yuri hem tegen.

Vingers grepen naar de blinddoek en rukten die van hem af. Reid kneep zijn ogen samen tegen de plotselinge felheid van de tl-buizen boven hem. Hij knipperde in het gezicht van een man van in de vijftig, met zout-en-peper-haar, een volle baard die dicht tegen zijn kaak was geschoren, en scherpe, opmerkzame ogen. De man, kennelijk Otets, droeg een antracietgrijs pak. De bovenste twee knoopjes van zijn hemd stonden open en gaven zicht op wat krullend grijs borsthaar. Ze stonden in een kantoor met roodgeschilderde muren en versierd met kitscherige schilderijen.

“Jij daar,” zei de man in het Engels, met een accent. “Wie ben je?”

Reid ademde hortend in en weerhield zich ervan de man te vertellen dat hij het eigenlijk ook allemaal niet meer wist. In plaats daarvan sprak hij met bevende stem, “Ik heet Ben. Ik ben een boodschapper. Ik werk met de Iraniërs.”

Yuri, die op zijn knieën achter Otets zat, sprong op. “Hij liegt!” krijste de Serviërs. “Ik weet dat hij liegt! Hij zegt dat de Iraniërs hem gestuurd hebben, maar ze zouden nooit een Amerikaan vertrouwen!” Yuri keek hem vals aan. Een klein straaltje bloed sijpelde uit zijn mondhoek waar Otets hem geslagen had. “Maar ik weet meer. Ik heb je namelijk over Amad gevraagd.” Hij schudde zijn hoofd terwijl hij zijn tanden ontblootte. “Er is helemaal geen Amad bij hen.”

Het leek Reid vreemd dat deze mannen de IraniГ«rs leken te kennen, maar niet met wie ze werkten of wie ze konden sturen. Ze waren zeker op een of andere manier verbonden, maar wat de connectie precies was ontging hem volledig.

Otets vloekte binnensmonds in het Russisch. Toen zei hij in het Engels, “Jij vertelt Yuri dat je boodschapper bent. Yuri zegt mij dat je de CIA-man bent. Wat moet ik dan geloven? Je lijkt in ieder geval niet wat ik me altijd bij Nul had voorgesteld. Toch spreekt mijn achterlijke loopjongen een waarheid: de Iraniërs hebben de grootste minachting voor Amerikanen. Dit ziet er niet goed uit voor jou. Zeg me de waarheid, of ik schiet je in je knie.” Hij tilde een zwaar pistool op – een TIG Series Desert Eagle.

Even was Reid zijn adem kwijt. Het was een heel groot pistool.

Geef eraan toe, maande zijn gedachten hem aan.

Hij wist niet precies hoe hij dat moest doen. Hij wist niet wat er zou gebeuren als hij dat deed. De laatste keer dat deze nieuwe instincten de macht over hem kregen had vier mannen het leven gekocht, en had hij, letterlijk, bloed aan zijn handen. Maar er was geen manier om hier onderuit te komen – dat wilde zeggen, voor Professor Lawson. Maar Kent Steele, wie dat ook wezen moge, kon misschien hieraan ontsnappen. Misschien wist hij niet wie hij was, maar dat zou weinig uitmaken als hij niet lang genoeg in leven kon blijven om erachter te komen.

Reid sloot zijn ogen. Hij knikte eenmaal, in zwijgende instemming met de stem in zijn hoofd. Zijn schouders verslapten en zijn vingers hielden op met beven.

“Ik wacht,” zei Otets droog.

“Lijkt me geen goed idee dat je me neerschiet,” zei Reid. Hij was verrast om zijn stem zo kalm en gelijkmatig te horen. “Een direct schot vanuit dat pistool schiet verbrijzelt niet mijn knie. Het schiet mijn been eraf, en dan ben ik binnen een paar seconden op de vloer van dit kantoor doodgebloed.”

Otets haalde een schouder op. “Wat zeggen jullie Amerikanen ook alweer? Waar gehakt wordt, vallen –“

“Ik heb de informatie die je nodig hebt,” viel Reid hem in de rede. “De locatie van de sjeik. Wat hij me gegeven heeft. Aan wie ik dat heb gegeven. Ik weet alles over je complot, en ik ben niet de enige.”

Otets’ mondhoeken krulden zich tot een grijns. “Agent Nul.”

“Ik zei het u toch!” zei Yuri. “Ik heb het goed gedaan, toch?”

“Kop dicht,” blafte Otets. Yuri kromp ineen als een geslagen hond. “Breng hem naar beneden en haal alles wat hij weet uit hem. Begin met zijn vingers eraf te hakken. Ik wil geen tijd verliezen.”

In een normale situatie zou de dreiging van het afsnijden van zijn vingers een schok van angst door Reid gejaagd hebben. Even spanden zijn spieren zich aan en stonden de kleine haartjes op zijn nek overeind – maar zijn nieuwe instinct verzette zich ertegen en dwong hem te ontspannen. Wacht, zei het tegen hem. Wacht op de juiste gelegenheid…

De kale gorilla knikte kort en greep weer naar Reids arm.

“Imbeciel!” snauwde Otets. “Bind hem eerst vast! Yuri, ga naar de archiefkast. Als het goed is, is er daar iets.”

Yuri snelde zich naar de eikenhouten ladekast in de hoek en rommelde erdoor tot hij een opgerold, ruw touw vond. “Hier,” zei hij, en hij gooide het naar de kale woesteling.

Alle ogen gingen instinctief omhoog, naar het touw dat door de lucht zweefde – die van beide gorilla’s, van Yuri en van Otets.

Maar niet die van Reid. Hij had een kans, en hij pakte hem.

Hij kromde zijn linkerhand, zwaaide die met een scherpe hoek omhoog, en raakte de luchtpijp van de man met de vlezige kant van zijn handpalm. Hij voelde de keel meegeven onder zijn hand.

Terwijl hij de eerste slag toebracht, schopte hij met de hiel van zijn linkerlaars achter hem en raakte de bebaarde boef in de heup – dezelfde heup die de man pijn had gedaan tijdens de rit naar België.

Een natte, verstikte snik ontsnapte aan de lippen van de kale man terwijl zijn handen naar zijn keel vlogen. De bebaarde woesteling gromde terwijl zijn enorme lichaam zwalkte en ineenzakte.

Beet!

Het touw raakte de vloer. Reid ook. In een beweging viel hij op zijn hurken en rukte de Glock uit het enkelholster van de kale man. Zonder op te kijken sprong hij vooruit en maakte een koprol.

Op het moment dat hij sprong galmde een donderklank door het kleine kantoortje, onwaarschijnlijk luid. Het schot uit de Desert Eagle liet een indrukwekkende deuk achter in de stalen deur van het kantoor.

Reid ontvouwde zich, slechts een meter van Otets verwijderd uit zijn koprol en stuwde zichzelf voorwaarts naar hem toe. Voordat Otets op hem kon richten had Reid het geweer van onderen gegrepen – grijp nooit het bovenste schuifmechanisme als je geen vinger wilt kwijtraken – en duwde het omhoog en weg van Otets. Het pistool ging weer af, een oorverdovende knal slechts een halve meter van Reids hoofd. Zijn oren suisden, maar hij negeerde het. Hij draaide het pistool omlaag en naar de zijkant, terwijl hij de loop weg van hem hield terwijl hij het naar zijn heup bracht – en Otets hand ging mee.

De oudere man gooide zijn hoofd achterover en gilde toen zijn vinger aan de trekker brak. Het geluid maakte Reid misselijk terwijl de Desert Eagle op de vloer kletterde.

Hij draaide zich met een ruk om en sloeg een arm om Otets nek, om hem als schild te gebruiken terwijl hij op de twee gorilla’s richtte. De kale man was uitgeschakeld, tevergeefs hijgend door een verpletterde luchtpijp, maar de man met de baard had zijn TEC-9 uit het holster gehaald. Zonder te aarzelen vuurde Reid drie schoten achter elkaar af, twee in de borst en eentje in het voorhoofd. Een vierde was het genadeschot voor de kale man.

Reids geweten brulde in zijn achterhoofd. Je hebt net twee mannen gedood. Nog twee mannen. Maar dit nieuwe bewustzijn was sterker, en dwong zijn misselijkheid en zelfbehoud terug.

Later mag je in paniek raken. Je bent hier nog niet klaar.

Reid draaide zich om met Otets voor hem alsof ze een dans uitvoerden, en richtte de Glock op Yuri. De onfortuinlijke boodschapper worstelde om een Sig Sauer uit zijn schouderharnas te bevrijden.

“Stop,” beval Reid. Yuri stond stokstijf. “Handen omhoog.” De Servische boodschapper deed langzaam zijn handen omhoog met de handpalmen naar buiten gericht. Hij grijnsde breed.

“Kent,” zei hij in het Engels, “we zijn hele goede maatjes, toch?”

“Haal mijn Beretta uit je linkerjaszak en plaats hem op de grond,” beval Reid.

Yuri likte het bloed uit zijn mondhoek en wiebelde met de vingers van zijn linkerhand. Langzaam reikte hij in de zak en haalde er een klein zwart pistool uit. Maar hij deed hem niet op de grond. In plaats daarvan hield hij hem vast, met de loop naar beneden gericht.

“Weet je,” zei hij, “ik bedenk me dat als je informatie wilt, er minstens een van ons nog in leven moet zijn. Toch?”

“Yuri!” grauwde Otets. “Doe wat hij zegt!”

“Op de grond,” herhaalde Reid. Zijn blik verliet Yuri geen moment, maar hij was bang dat anderen in het gebouw het kabaal van de Desert Eagle misschien gehoord houden. Hij had geen idee hoeveel mensen er beneden waren, maar het kantoortje was geluidsdicht en elders stonden machines aan. Het was mogelijk dat niemand het gehoord had – of misschien waren ze gewend aan het geluid en boeide het hen niet zo.

“Misschien,” zei Yuri, “Pak ik dit pistool en schiet ik Otets dood. Dan heb je mij nodig.”

“Yuri, nyet!” riep Otets, ditmaal meer onthutst dan boos.

“Zie je, Kent,” zei Yuri, “Dit is niet La Cosa Nostra. Dit is meer, eh…werknemer met grieven. Je ziet hoe hij me behandelt. Dus misschien schiet ik hem neer, en jij en ik, wij komen wel tot een oplossing…”

Otets knarste met zijn tanden en siste een rits aan scheldwoorden naar Yuri, maar de boodschapper grijnsde alleen maar breder.

Reid begon ongeduldig te worden. “Yuri, als je dat pistool niet onmiddellijk op de grond zet, ben ik gedwongen –”

Yuri’s arm bewoog, met slechts de kleinste indicatie van dat hij omhoog kwam. Reids instinct kwam op gang als de radartjes van een machine. Zonder na te denken richtte hij en vuurde, slechts eenmaal. Het gebeurde zo snel dat hij schrok van de terugslag van het pistool.

Een halve seconde lang, dacht Reid dat hij gemist had. Toen spoot donker bloed uit een gat in Yuri’s nek. Hij viel op zijn knieen, en probeerde met een hand zwakjes de stroom te dempen. Daar was het echter veel te laat voor.

Het kan tot twee minuten duren om dood te bloeden door een doorgesneden halsslagader. Hij wilde niet weten hoe hij dat wist. Maar het duurt maar zeven tot tien seconden voor je bewusteloos raakt door het bloedverlies.

Yuri zakte voorover. Reid draaide ogenblikkelijk naar de stalen deur met de Glock op het midden gericht. Hij wachtte. Zijn eigen ademhaling was stabiel en gelijkmatig. Hij zweette niet eens. Otets nam scherpe, hijgende ademteugen en klemde zijn gebroken vinger vast met zijn goede hand.

Niemand anders kwam.

Ik heb net drie mannen neergeschoten.

Daar heb je nu geen tijd voor. Wegwezen hier.

“Blijf,” gromde Reid naar Otets terwijl hij hem losliet. Hij schopte de Desert Eagle in een hoek. Het kletterde onder de archiefkast. Zo’n kanon kon hij niet gebruiken. Hij liet ook de TEC-9 automatische pistolen van de boeven achter; ze waren behoorlijk onnauwkeurig, en eigenlijk alleen maar handig als je kogels over een weids gebied wilde sproeien. In plaats daarvan schoof hij Yuri’s lichaam aan de kant met zijn voet en pakte de Beretta op. Hij hield de Glock en stak een pistool, en zijn handen, in elk van de zakken van zijn jas.

“We gaan ervandoor,” zei Reid tegen Otets, “jij en ik. Jij gaat eerst, en je doet alsof er niets aan de hand is. Je gaat met mij naar buiten lopen en naar een stevige auto. Want deze?” Hij gebaarde naar zijn handen, die elk in een zak waren gestoken en een pistool omklemden. “Deze worden beide op je ruggengraat gericht. Als je een stap verkeerd zet, of een verkeerd woord zegt, krijg je een kogel tussen je L2- en je L3-wervels. Als je de mazzel hebt om dan nog in leven te zijn, ben je wel de rest van je leven verlamd. Begrepen?”

Otets keek hem woest aan, maar hij was slim genoeg om te knikken.

“Mooi. Wijs me de weg maar.”

De Rus stopte even bij de stalen deur van het kantoortje. “Je komt hier niet levend uit,” zei hij in het Engels.

“Hoop jij maar dat dat wel het geval is,” grauwde Reid. “Want anders zorg ik er wel voor dat jij het er ook niet levend vanaf brengt.”

Otets trok de deur open en stapte op de overloop. Het brullend geluid van de machines was meteen weer te horen. Reid liep achter hem het kantoortje uit naar het kleine stalen platform. Hij keek naar beneden over de reling naar de fabrieksvloer beneden. Zijn gedachten – Kents gedachten? – waren juist gebleken; twee mannen werkten met een hydraulische pers. Eentje met een drilboor. Een ander stond bij een kleine transportband en bekeek elektronische componenten die langzaam naar een stalen oppervlak aan het einde rolden. Twee anderen droegen veiligheidsbrillen en rubberen handschoenen en zaten aan een plastic tafeltje nauwkeurig chemicaliën uit te meten. Vreemd genoeg merkte hij op dat ze een mengelmoes van nationaliteiten waren – drie waren donkerharig en blank, waarschijnlijk Russen, maar twee waren absoluut Midden-Oosters. De man met de boor was Afrikaans.

De amandelgeur van dinitrotoluene zweefde hem tegemoet. Ze waren explosieven aan het maken, zoals hij eerder uit de geur en geluiden had opgemaakt.

Zes in totaal. Waarschijnlijk gewapend. Niemand keek ook maar op naar het kantoortje. Hierbinnen zullen ze niet het vuur openen – niet met een onbeschermde Otets en de instabiele chemicaliën in de buurt.

Maar ik kan dat ook niet, dacht Reid.

“Indrukwekkend he?” zei Otets met een grijns. Hij had gezien hoe Reid de fabrieksvloer bestudeerde.

“Lopen,” commandeerde hij.

Otets deed een stap naar beneden. Zijn schoen kletterde tegen de eerste metalen trede. “Weet je,” zei hij nonchalant, “Yuri had gelijk.”

Zorg dat je buiten komt. Ga naar de terreinwagen. Ram de poort. Rijd hem alsof je hem gejat hebt.

“Je hebt een van ons nodig.”

Ga naar de snelweg. Zoek een politiestation. Betrek Interpol.

“En arme Yuri is dood…”

Geef hen Otets. Dwing hem te spreken. Zuiver je naam in de moord op zeven mannen.

“Dus bedenk ik mij dat je me niet kan doden.”

Ik heb zeven mannen vermoord.

Maar het was zelfverdediging.

Otets bereikte de onderste trede. Reid was pal achter hem met beide handen in zijn jaszakken. Zijn handpalmen zweetten, elk met een pistool omklemd. De Rus stopte en keek vaag over zijn schouder, niet helemaal naar Reid kijken. “De Iraniërs. Zijn ze dood?”

“Vier van hen,” zei Reid. Het kabaal van de machines overstemde hem bijna.

Otets klakte met zijn tong. “Jammer hoor. Maar aan de andere kant…het betekent dat ik geen ongelijk heb. Je hebt geen aanwijzingen, niemand anders om naar te gaan. Je hebt me nodig.”

Hij doorzag Reids bluf. Paniek kwam op in Reids borst. Het andere deel, het Kent-deel, duwde het weer omlaag, alsof hij een pil inslikte zonder water. “Ik heb alles dat de sjeik ons verteld heeft – ”

Otets grinnikte zacht. “De sjeik, ja. Maar je weet al dat Mustafar maar zo weinig wist. Hij was een bankrekening, Agent. Hij was week. Denk je echt dat we ons plan aan hem hebben toevertrouwd? En zo ja, waarom ben je hier dan?”

Zweet prikte op Reids wenkbrauwen. Hij was hier gekomen in de hoop antwoorden te vinden, niet alleen over dit zogenaamde plan maar ook over wie hij was. Hij had veel meer gevonden dan hij had willen weten. “Lopen,” beval hij weer. “Naar de deur, langzaam.”

Otets stapte van de trap af, langzaam lopend, maar hij liep niet naar de deur. In plaats daarvan, nam hij een stap naar de fabrieksvloer, naar zijn mannen.

“Wat doe je?” eiste Reid.

“Je uitdaging aannemen, Agent Nul. Als ik het verkeerd heb, zal je me neerschieten.” Hij grijnsde en nam een tweede stap.

Twee van de arbeiders keken op. Vanuit hun gezichtspunt leek het alsof Otets gewoon aan het kletsen was met een onbekende man, misschien een zakenrelatie of een vertegenwoordiger van een andere belangengroepering. Geen reden voor paniek.

Die paniek welde wel weer op in Reids borst. Hij wilde de pistolen niet loslaten. Otets was maar twee stappen verder, maar Reid kon hem niet grijpen en hem naar de deur dwingen – niet zonder dat hij het te verhullen voor de zes mannen. Hij kon niet het risico nemen het vuur te openen in een kamer vol explosieven.

“Do svidaniya, Agent.” grijnsde Otets. Zonder zijn ogen van Reid af te wenden riep hij in het Engels, “Schiet deze man neer!”

Nog twee arbeiders keken op, en keken perplex naar elkaar en naar Otets. Reid kreeg de indruk dat deze mannen handarbeiders waren, geen voetsoldaten of bodyguards zoals de dode gorilla’s boven in het kantoortje.

“Imbecielen!” brulde Otets boven de machines uit. “Deze man is CIA! Schiet hem neer!”

Dat trok hun aandacht. De twee mannen aan het plastic tafeltje schoten overeind en reikten naar hun schouderholsters. De Afrikaan bij de drilboor reikte naar iets bij zijn voeten en tilde een AK-47 naar zijn schouder.

Zo gauw ze bewogen, sprong Reid voorwaarts, terwijl hij tegelijkertijd beide handen – en beide pistolen uit zijn zakken trok. Hij draaide Otets zijwaarts aan zijn schouder en hield de Beretta tegen de linkerslaap van de Rus. Toen richtte hij de Beretta naar de man met de AK, met zijn arm rustend op Otets schouder.

“Dat zou geen slim idee zijn,” zei hij luid. “Je weet wat er kan gebeuren als we hier binnen beginnen te schieten.”

De aanblik van een pistool tegen het hoofd van hun baas zette de mannen aan tot actie. Hij had gelijk; ze waren allemaal gewapend, en nu had hij zes geweren op hem gericht met alleen Otets tussen hen. De man met de AK wierp een nerveuze blik op zijn kameraden. Een dun straaltje zweet liep langs de zijkant van zijn voorhoofd.

Reid deed een kleine stap naar achteren, en liet Otets met hem meegaan door middel van een por met de Beretta. “Heel rustig blijven,” zei hij zachtjes. “Als ze hier beginnen met schieten kan de hele tent de lucht in vliegen. En ik denk niet dat je vandaag dood wilt.”

Otets knarste zijn tanden en mompelde een scheldwoord in het Russisch.

Langzaam liepen ze achterwaarts, met kleine stapjes richting de deuren van het gebouw. Reids hart dreigde uit zijn borst te springen. Zijn spieren spanden zich nerveus, en ontspanden zich vervolgens weer toen zijn andere deel hem dwong te ontspannen. Hou de spanning uit je ledematen. Aangespannen spieren vertragen je reacties.

Met iedere kleine stap die hij en Otets achterwaarts zette, zetten de mannen eentje naar voren, met behoud van een kleine afstand tussen hen. Ze wachtten op een gelegenheid, en hoe verder ze zich van de machines verwijderden, hoe kleiner de kans werd dat ze per ongeluk een explosie zouden veroorzaken. Reid wist dat ze alleen niet het vuur openden omdat ze Otets per ongeluk zouden kunnen doden. Niemand sprak, maar de machines dreunden achter hen door. De spanning in de lucht was voelbaar, elektrisch; hij wist dat nu ieder moment iemand nerveus zou worden en zou gaan schieten.

Toen raakte zijn rug de dubbele deuren. Nog een stap en hij duwde hen open, bracht Otets met hem mee door een duw met de kolf van de Beretta.

Voordat de deuren terugklapten gromde Otets naar zijn mannen. “Hij gaat hier niet levend weg!”

Toen sloten ze, en ze waren met zijn tweeën in de volgende kamer, de wijnkamer, met klinkende flessen en de zoete geur van druiven. Zodra ze erdoor waren, draaide Reid zich om en bracht de Glock naar borsthoogte – terwijl hij nog steeds de Beretta op Otets gericht hield.

Er stond een machine aan die de wijn in flessen deed en kurkte, maar het was voor het grootste deel geautomatiseerd. De enige persoon in de gehele brede kamer was een enkele vermoeid-uitziende Russische vrouw met een groene hoofddoek. Toen ze het pistool zag, en Reid, en Otets, werden haar vermoeide ogen wijd van schrik en ze gooide bijna handen omhoog.

“Schakel die uit,” zei Reid in het Russisch. “Begrijp me je me?”

Ze knikte ijverig en drukte twee hendels op het bedieningspaneel omlaag. De machines zoemden tot stilstand.

“Ga weg,” zei hij tegen haar. Ze slikte en liep langzaam achteruit naar de uitgang. “Snel!” riep hij ruw. “Wegwezen!”

“Da,” mompelde ze. De vrouw ging op een drafje naar de zware stalen deur, gooide hem open, en rende de nacht in. De deur sloeg weer dicht met een galmende bons.

“En nu, Agent?” gromde Otets in het Engels. “Wat is je ontsnappingsplan?”

“Kop dicht.” Reid richtte het pistool op de dubbele deuren in de volgende kamer. Waarom waren ze er nog niet doorheen gekomen? Hij kon nu niet bepaald doorgaan zonder te weten waar ze waren. Als er een achterdeur was in het gebouw, konden ze buiten op hem staan wachten. Als ze achter hem aankwamen kon hij onmogelijk Otets in de terreinwagen krijgen en wegrijden zonder beschoten te worden. Hierbinnen was er geen dreiging van explosieven; ze konden vrijuit schieten. Zouden ze het risico nemen Otets te doden om hem te pakken? Zenuwen en een vuurwapen waren voor niemand een ideale combinatie, zelfs niet voor hun baas.

Voor hij zijn volgende zet kon bepalen, gingen de felle tl-buizen aan het plafond uit. Ineens waren ze gehuld in duisternis.




HOOFDSTUK ACHT


Reid kon geen hand voor zijn ogen zien. Er waren geen ramen in het gebouw. De arbeiders in de ander ruimte hadden kennelijk de zekeringen uitgeschakeld, want zelfs de geluiden van de machines in de andere ruimte vielen stil.

Hij voelde snel naar waar hij wist dat Otets stond, en greep de kraag van de Rus voor hij de benen kon nemen. Otets maakte een zacht stikgeluid toen Reid hem naar achteren trok. Op hetzelfde moment ging een rood noodlicht aan, niets meer dan een kaal peertje aan de muur net boven de deur. Het baadde de kamer in een zachte, spookachtige gloed.

“Deze mannen zijn niet dom,” zei Otets zacht. “Je komt hier niet levend vandaan.”

De gedachten tolden door zijn hoofd. Hij moest weten waar ze waren – of nog beter, hij moest hen naar hem laten komen.

Maar hoe?

Het is heel eenvoudig. Je weet wat je moet doen. Hou op je ertegen te verzetten.

Reid ademde diep in door zijn neus, en toen deed hij het enige zinnige dat op dat moment mogelijk was.

Hij schoot op Otets.

Het scherpe geluid van de Beretta galmde door de verder lege ruimte. Otets gilde van de pijn. Beide handen vlogen naar zijn linkerdij – de kogel was alleen maar langs hem gescheerd, maar het bloedde behoorlijk. Hij gooide er een lange, woedende lijst van Russische scheldwoorden uit.

Reid greep Otets weer bij de kraag en rukte hem naar achteren, bijna van zijn sokkel, en dwong hem omlaag achter de transportband van de flessen. Hij wachtte. Als de mannen nog altijd binnen waren, zouden ze zonder twijfel het schot gehoord hadden en naar hen toe rennen. Als er niemand kwam, waren ze hem ergens buiten aan het opwachten.

Een paar seconden later kreeg hij zijn antwoord. De dubbele klapdeuren werden vanaf de andere kant hard genoeg opengetrapt om tegen de muur achter hen te slaan. De eerste door de deuren was de man met de AK. Met ruime zwaaibewegingen richtte hij snel de loop links en rechts. Direct achter hem volgden twee anderen, beiden gewapend met pistolen.

Otets kreunde van de pijn en klemde zijn been vast. Zijn mensen hoorden het; ze kwamen om de hoek van de flesmachine met hun getrokken wapens, om alleen Otets daar op de grond te zien zitten, door zijn tanden sissend met zijn gewonde been op de grond.

Maar Reid was daar niet.

Hij glipte snel met om de andere kant van de machine, steeds hurkend. Hij stak de Beretta in zijn zak en greep een lege fles van de transportband. Voor ze zich ook maar konden omdraaien had hij de fles op het hoofd van de dichtstbijzijnde arbeider, een Midden-Oosterse man, kapotgeslagen, en stak toen de gekartelde flessennek in de keel van de tweede. Warm bloed stroomde over zijn hand terwijl de man sputterde en op de grond viel.

Een.

De Afrikaan met de AK-47 draaide zich met een ruk om, maar niet snel genoeg. Reid gebruikte zijn onderarm om de loop weg te schuiven terwijl een fusillade van kogels door de lucht vloog. Hij stapte naar voren met de Glock, drukte die tegen de kin van de man, en haalde toen de trekker over.

Twee.

Nog een schot maakte een einde aan de eerste terrorist – want dat was duidelijk wat de man was, besloot hij – die nog steeds bewusteloos op de grond lag.

Drie.

Reid ademde snel. Hij probeerde met wilskracht het bonzen van zijn hart te vertragen. Hij had geen tijd om zich schuldig te voelen over wat hij zojuist aangericht had, noch wilde hij er echt over nadenken. Het was alsof Professor Lawson in shock was geraakt, en het andere deel van hem volledig bezit van hem had genomen.

Beweging. Rechts.

Otets kwam vanachter de machine gekropen en greep naar de AK. Reid draaide zich snel om en gaf hem een schop in zijn maag. De kracht daarvan deed de Rus omrollen, kreunend met zijn handen tegen zijn zij gedrukt.

Reid pakte de AK op. Hoeveel kogels waren er afgevuurd? Vijf? Zes. Dit was een magazijn van tweeГ«ndertig kogels. Als de klip vol had gezeten, had hij nog zesentwintig kogels.

“Blijf waar je bent,” zei hij tegen Otets. En toen, tot verbijstering van de Rus, liet Reid hem daar achter en ging terug door de dubbele deuren naar de andere kant van het gebouw.

De ruimte waar de explosieven gemaakt werden was gevuld met dezelfde rode gloed van het noodlicht. Reid trapte de deur open en viel meteen op een knie – voor het geval iemand een geweer op de ingang gericht had – en richtte rechts en links. Er was hier niemand, hetgeen betekende dat er een achterdeur moest zijn. Hij vond hem snel, een stalen veiligheidsdeur tussen de trap en de muur op het zuiden. Waarschijnlijk kon het alleen van binnen worden opengemaakt.

De andere drie stonden hem ergens daarbuiten op te wachten. Het was een gok – hij had geen mogelijkheid erachter te komen of ze hem vlak achter de deur opwachtten, of dat ze hadden geprobeerd naar de voorkant van het gebouw te cirkelen. Hij moest iets verzinnen om zich in te dekken.

Hier werden, per slot van rekening, explosieven gefabriceerd…

In een hoek aan de andere kant van de ruimte, voorbij de transportband, vond hij een houten krat pakweg ter grootte van een doodskist, en gevuld met schuimchips. Hij rommelde erdoor tot hij iets hards voelde. Hij haalde het eruit. Het was een matzwart plastic koffertje, en hij wist direct wat erin zat.

Hij plaatste het voorzichtig op het plastic tafeltje en opende het. Meer geГЇrriteerd dan verrast herkende hij het onmiddellijk als een kofferbom met een timer die voor de zekerheid kon worden omzeild met een dodemansschakelaar.

Zweet parelde op zijn voorhoofd. Ga ik dit echt doen?

Nieuwe visioenen flitsten door zijn hoofd – Afghaanse bommenmakers die vingers en hele ledematen misten door slechtgemaakte brandbommen. Gebouwen die in rook opgingen door een verkeerde beweging, een enkele verkeerd verbonden draadje.

Welke keuze heb je? Je kan dit doen, of worden neergeschoten.

De dodemansschakelaar was een kleine, groene rechthoek, ongeveer zo groot als een zakmes, met een schakelaar aan een kant. Hij pakte het met zijn linkerhand op en hield de adem in.

Toen drukte hij het in.

Er gebeurde niets. Dat was een goed teken.

Hij droeg er zorg voor dat hij de schakelaar ingedrukt in zijn vuist hield (het loslaten zou ogenblikkelijk afgaan van de bom tot gevolg hebben) en hij zette de timer van de koffer op twintig minuten – zo lang zou hij toch niet nodig hebben. Toen pakte hij de AK op met zijn rechterhand en maakte zich uit de voeten.

Hij kromp ineen; de scharnieren van de achterdeur knarsten toen hij hem openduwde. Hij sprong de duisternis in met de loop van de AK recht vooruit. Er was daar niemand, niet aan de achterkant van het gebouw, maar het kon niet anders dan dat ze het veelzeggende geknars van de deur hadden gehoord.

Hij had een droge keel en zijn hart bonsde als een trommel, maar hij hield zijn rug tegen de stalen façade en begaf zich langzaam naar de hoek van het gebouw. Zijn hand met de dodemansschakelaar in een ijzeren greep zweette. Als hij het nu losliet, zou hij vrijwel zeker direct sterven. De hoeveelheid C4 die in die bom gestouwd was zou de muren van dit gebouw opblazen en hem verpletteren, als hij niet eerst gevangen kwam te zitten.

Gisteren was mijn grootste probleem dat ik negentig minuten lang de aandacht van mijn studenten moest vasthouden. Vandaag was hield hij uit alle macht de schakelaar van een bom vastgeklemd terwijl hij Russische terroristen probeerde te ontlopen.

Concentreer je. Hij bereikte de hoek van het gebouw en spiedde erom, zich zo goed hij kon in schaduwen verhullend. Daar waren de contouren van een man met een geweer in zijn hand, die de wacht hield over de oost-façade.

Reid zorgde ervoor dat hij de schakelaar goed beet had. Je kan dit. Toen stapte hij het volle zicht in. De man draaide zich snel om en begon zijn geweer omhoog te richten.

“He,” zei Reid. Hij tilde zijn eigen hand op – niet die met het geweer, de andere. “Weet jij wat dit is?”

De man pauzeerde en hield zijn hoofd schuin. Toen werden zijn ogen zo groot van angst dat Reid het oogwit in het maanlicht kon zien. “Schakelaar,” prevelde de man. Zijn blik fladderde heen en weer tussen de schakelaar en het gebouw. Hij kwam kennelijk tot dezelfde conclusie als Reid eerder – als hij de schakelaar losliet, waren ze allebei binnen een tel morsdood.

De bommenmaker kwam terug op zijn plan om Reid dood te schieten, en rende in plaats daarvan naar de voorkant van het gebouw. Reid volgde haastig. Hij hoorde in het Arabisch roepen – “Schakelaar! Hij heeft de schakelaar!”

Hij ging de hoek van de voorkant van het gebouw om met de AK naar voren gericht. De kolf rustte tegen de binnenkant van zijn elleboog, en zijn andere hand hield de dodemansschakelaar hoog boven zijn hoofd. De sprintende bommenmaker was niet gestopt; hij was doorgerend, over het grindpad dat van het gebouw leidde, en schreeuwde zich hees. De andere twee bommenmakers stonden bij de voordeur, duidelijk klaar om naar binnen te gaan en Reid af te maken. Ze stonden in verbijstering te staren terwijl hij de hoek om kwam.

Reid bekeek het plaatje snel. De andere twee mannen hadden pistolen – Sig Sauer P365, capaciteit van dertien kogels met volledig uitgebreide grips – maar geen van beiden richtte die. Zoals hij had verwacht, was Otets door de voordeur ontsnapt, en was op dat moment halverwege naar de terreinwagen. Hij hinkte terwijl hij zijn gewonde been vasthield, en werd onder een schouder ondersteund door een korte, dikke man met een zwarte pet op – de chauffeur, veronderstelde Reid.

“Pistolen neer,” commandeerde Reid, “of ik blaas de zaak op.”

De bommenmakers zetten voorzichtig hun wapens op de grond. Reid kon in de verte horen roepen, meer stemmen. Er kwamen anderen vanuit de richting van het oude landhuis. Waarschijnlijk had de Russische vrouw hen op de hoogte gesteld.

“Rennen,” zei hij tegen hen. “Ga ze maar vertellen wat er zometeen gaat gebeuren.”

De twee mannen lieten zich dat niet een tweede keer zeggen. Ze gingen op draf dezelfde richting op waarin hun kompaan eerder was verdwenen.

Reid vestigde zijn aandacht op de chauffeur die de manke Otets vooruit hielp. “Stop!” brulde hij.

“Niet stoppen!” schreeuwde Otets in het Russisch.

De chauffeur aarzelde. Reid liet de AK vallen en trok de Glock uit zijn jaszak. Ze waren iets voorbij halverwege naar de auto – zo’n vijfentwintig meter. Eitje.

Hij deed een paar stappen dichterbij en riep, “Voor vandaag, dacht ik niet dat ik ooit een pistool had afgevuurd. Blijk ik een prima schutter te zijn.”

De chauffeur was een redelijke man – of misschien een lafaard, of misschien allebei. Hij liet Otets los, waardoor zijn baas zonder pardon op het grind plofte.

“Sleutels,” eiste Reid. “Laat ze op de grond vallen.”

De handen van de chauffeur beefden terwijl hij de sleutels van de terreinwagen uit de binnenzak van zijn jas pakte. Hij gooide ze neer bij zijn eigen voeten.

Reid gebaarde met de loop van zijn pistool. “Wegwezen.”

De chauffeur rende weg. De zwarte pet vloog van zijn hoofd af maar hij negeerde het.

“Lafaard!” spuugde Otets in het Russisch.

Reid pakte eerst de sleutels, en ging toen over Otets staan. De stemmen in de verte kwamen dichterbij. Het landhuis was een bijna een kilometer ver weg; het zou de Russische vrouw ongeveer vier minuten hebben geduurd om het te voet te bereiken, en dan nog een paar minuten voordat de mannen hier arriveerden. Hij bedacht dat hij minder dan twee minuten de tijd had.

“Sta op.”

Otets spuugde ter antwoord op zijn schoenen.

“Wat jij wil.” Reid stak de Glock in zijn zak, greep Otets aan de achterkant van zijn blazer en sleepte hem naar de terreinwagen. De Rus gilde van de pijn toen zijn gewonde been over het grind sleepte.

“Instappen,” beval Reid, “of ik schiet je in je andere been.”

Otets mokte binnensmonds, siste door de pijn, maar hij klom de auto in. Reid sloeg het portier dicht, rende naar de andere kant, en ging achter het stuur zitten. Zijn linkerhand hield nog altijd de dodemansschakelaar vast.

Hij duwde de versnellingspook van de terreinwagen naar D en trapte op het gaspedaal. De wielen sponnen, lieten grind en aarde door de lucht vliegen, en toen maakte de wagen een sprongetje naar voren. Zodra hij weer op de nauwe toevoerweg was begon het schoten te regenen. Kogels sloegen tegen de passagierszijde. Het raam – net rechts van Otets’ hoofd – versplinterde tot een spinnenweb van gebarsten glas, maar hield stand.

“Imbecielen!” gilde Otets. “Hou op met schieten!”

Kogelvrij, dacht Reid. Allicht. Maar hij wist dat het niet lang zou duren. Hij trapte het gaspedaal tot de vloer en de terreinwagen sprong weer op, en denderde voorbij de drie mannen aan de kant van de weg terwijl ze op de auto schoten. Reid deed zijn raam omlaag terwijl ze voorbij de twee bommenmakers reden, die nog altijd aan renden voor hun leven.

Toen gooide hij de schakelaar uit het raam.

De terreinwagen schokte heen en weer door de ontploffing, zelfs op deze afstand. Hij kon de ontsteking niet zozeer horen danwel voelen, diep in zijn binnenste, en zijn ingewanden daverden. Een blik in de achteruitkijkspiegel toonde niets anders dan intens fel geel licht, alsof je rechtstreeks de zon in keek. Even zwommen vlekken door zijn zicht en hij dwong zichzelf vooruit te kijken, naar de weg. Een oranje vuurbal rolde in de lucht en trok een gigantische rookwolk mee.

Otets liet een stotende, kreunende zucht horen. “Je hebt geen idee wat je daar hebt aangericht,” zei hij stil. “Dit is je doodvonnis, Agent.”

Reid zei niets. Hij realiseerde zich wel wat hij had aangericht – hij had een enorme hoeveelheid bewijs vernietigd, bewijs in wat voor zaak ook tegen Otets kon worden opgebouwd wanneer hij eenmaal naar de autoriteiten was gebracht. Maar Otets zag het verkeerd; hij was niet dood, nog niet in ieder geval, en de bom had hem geholpen te ontsnappen.

Tot dusverre, tenminste.

Verderop doemde het landhuis op, maar ditmaal was er geen tijd om even te stoppen om de architectuur te bewonderen. Reid hield zijn ogen recht vooruit en vloog er voorbij terwijl de terreinwagen over de gaten in de weg stuiterde.

Een sprankje licht in de spiegel trok zijn aandacht. Twee paar koplampen kwamen in zicht vanuit de oprijlaan van het huis. Ze waren dicht bij de grond en hij kon het hoge gejammer van de motoren boven het gebrul van de zijne horen. Sportauto’s. Hij trapte weer op het gaspedaal. Zij zouden sneller zijn, maar de terreinwagen was beter bestand tegen de ongelijke weg.

Meer schoten klonken in de lucht en kogels daalden neer op de achterbumper. Reid klemde het stuur met twee handen stevig vast. De aderen op zijn handen waren gezwollen van de spanning in zijn spieren. Hij beheerste dit. Hij kon dit. De ijzeren poort kon niet ver meer zijn. Hij ging met negentig door de wijngaard; als hij deze snelheid kon vasthouden, kon het genoeg zijn om de poort te rammen.




Конец ознакомительного фрагмента.


Текст предоставлен ООО «ЛитРес».

Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию (https://www.litres.ru/pages/biblio_book/?art=51923378) на ЛитРес.

Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.



Если текст книги отсутствует, перейдите по ссылке

Возможные причины отсутствия книги:
1. Книга снята с продаж по просьбе правообладателя
2. Книга ещё не поступила в продажу и пока недоступна для чтения

Навигация